‘Ik erken den brief,’ hernam zij kloekmoedig, ‘en alzoo is mijn vonnis gesproken; echter verzoek ik eenen verdediger.’
De Regtsgeleerde cheveau werd daartoe verkozen, en bezocht haar 's anderen daags in den kerker. Deelnemend onderhield hij zich met haar over de middelen van verdediginge.
‘Ik vertrouw, Mijnheer,’ sprak iphigenia, ‘dat gij alles zult aanwenden om mij te redden Gij hebt de aanklagt tegen mij gehoord: wat zegt gij daarvan?’
‘Er getuigt niets anders tegen u,’ hernam hij, ‘dan de noodlottige brief, welks onderteekening door u erkend is.’
‘Maar die brief behelst immers niets, dat de schrijfster verdacht zou kunnen maken?’ - Cheveau trok de schouders op, en zweeg. - Zij voer voort: ‘Ik versta u. Mijn besluit is genomen. Verdedig mij, Mijnheer, zoo goed gij kunt. Ik ben onschuldig. Het kan u niet aan gronden haperen om zulks te bewijzen, en de verdenking, door den brief verwekt, van mij te weren. Dan, met nog meer nadruks zult ge mij verdedigen, wanneer ik u overtuige, dat zelfs datgene, wat mijne regters schuld heeten, op mij niet rust. Maar zweer mij vooraf, dat gij, van hetgene ik u zal openbaren, geenerlei gebruik zult maken.’
‘Ik begrijp u niet, Mejufvrouw; doch ik zwere!’
‘Nu, zoo hoor dan! Niet ik, maar mijne zuster schreef den brief.’
‘Hoe!’
‘Zij, die ongelukkige, moeder van vier jonge kinderen.’
‘God!...’
‘Wordt het doodvonnis uitgesproken, zoo treffe het mij!’
‘Wat? Gij wilt...’
‘Ik wil voor haar sterven. Hare kinderen vereischen moeders zorge; en hoe onontbeerlijk is hun dezelve in deze dagen! - Ik sterf voor mijne zuster.’
Cheveau stond, in stomme bewondering, voor haar. Hij zag de zeldzame vastberadenheid van het edele meisje, en veroorloofde zich noch de poging om haar van dit besluit af te brengen, noch ook om voor het bloedgerigt zijnen eed te breken. Het verbeven gevoel, dat de onschuld inboezemt, verhoogde zijne welsprekendheid; dan - iphigenia werd niettemin ten dood veroordeeld. Zij onderging haar vonnis met de grootste kloekmoedigheid.