Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 143]
| |
acht dagen...... Nu ja, sedert twee uren, (zeide hij lagchende, zonder andere voorbereiding of voorafspraak.) Van het verhevene tot het belagchelijke is slechts ééne schrede. Hoe vaart gij, Mijnheer stanislaus? en gij, Mijnheer de Minister van Financien? - Op de herhaalde betuigingen dezer Heeren over het genoegen, dat zij ondervonden van hem behouden en gezond te zien, na zoo vele gevaren: Gevaren! geen het minste. Ik leef bij het gewoel: hoe meer ik in beweging ben, hoe beter ik vaar. Slechts ledigloopers van Koningen worden dik en vet in hunne paleizen; ik, te paard en in het veld. Van het verhevene tot het belagchelijke is slechts ééne schrede. (Het is klaar, dat hij zich vervolgd gevoelde door de uitfluiting van geheel Europa, hetgeen voor hem de grootste straf is.) Ik vind ulieden hier wel ongerust. - Omdat wij niets weten, dan hetgeen de openbare geruchten ons verkondigen. - Bah! de armee is kostelijk; ik bezit honderdtwintig-duizend man; ik heb de Russen altijd geslagen. Zij durven ons niet staan. Het zijn de soldaten van Friedland en Eylau niet meer. Men zal zich in Wilna staande houden; ik ga driemaal honderdduizend man halen. Het goed geluk zal de Russen stout maken; ik zal hun twee of drie bataljes aan de Oder leveren, en binnen zes maanden weer over de Niemen zijn. Ik weeg zwaarder op mijn' troon, dan aan het hoofd mijner armee; zekerlijk verlaat ik ze ongaarne, maar men moet het oog op Oostenrijk en Pruissen houden: en op mijn' troon weeg ik zwaarder, dan aan het hoofd mijner armee. Al het gebeurde is niets; het is een ongeluk; het is het uitwerksel van het luchtgestel; de vijand heeft er niets mede te doen; ik heb hem overal geslagen. Men wilde mij aan de Beresina afsnijden; ik lachte om dien stumper van een' Admiraal.... (Nooit kon hij zijn' naam uitspreken.) Ik had goede troepen en geschut; de stelling is uitmuntend; zevenhonderd-vijftig roeden moeras, eene rivier. (Dit kwam tweemaal terug.) Hij voegde er veel bij over vaste en zwakke zielen, nagenoeg alles, wat men in het 29ste bulletin vindt; daarna ging hij voort, zeggende: Ik heb wel wat anders gezien. Te Marengo was ik geslagen, tot zes ure des avonds; des anderen morgens was ik meester van Italië. Te Esling was ik meester van Oostenrijk. Die Aartshertog had gemeend mij op te houden; hij heeft ik weet niet wat publiek gemaakt; mijne armee was reeds an- | |
[pagina 144]
| |
derhalf uur voorwaarts; ik had hem de eer niet gedaan van schikkingen te maken, en men weet wat het zeggen wil, wanneer ik zoo ver kom. Ik kan niet beletten, dat de Donau in éénen nacht zestien voeten zwelt. Ha! zonder dat ware de Oostenrijksche Monarchij weg geweest; maar het stond in den Hemel geschreven, dat ik eene Aartshertogin moest trouwen. (Dit werd gesproken met eene zeer vrolijke houding.) Desgelijks in Rusland; ik kan niet beletten dat het vriest: men komt mij alle morgen zeggen, dat ik den nacht tienduizend paarden verloren heb; welaan! goede reis! (Dit kwam vijf- of zesmalen weer.) Onze Normandijsche paarden zijn niet zoo taai als de Russische; zij weerstaan niet over de negen graden vorst; even zoo met de manschappen: gaat de Beijeren kijken, er is er geen één van over. Misschien zal men zeggen, dat ik te lang te Moskow gebleven ben. Dat kan zijn; maar het was mooi weer; het saizoen is vóór den gewonen tijd ingevallen; ik verwachtte er den vrede. Den 5den October zond ik lauriston om er over te spreken. Ik dacht naar Petersburg te gaan; ik had den tijd, in de zuidelijke provincien van Rusland, den winter in Smolensk door te brengen. Men zal het te Wilna wel houden; ik heb daar den Koning van Napels gelaten. Ah! ah! het is een groot staatkundig spel; die niets waagt, niets wint. Van het verhevene tot het belagchelijke is slechts ééne schrede. De Russen hebben zich laten zien. Keizer alexander is bemind. Zij hebben zwermen van Kozakken. Die natie beteekent iets! De boeren van de kroon beminnen hun bewind. De adel is opgezeten. Men heeft mij voorgeslagen, de lijfeigenen vrij te maken; ik heb dit niet willen doen; zij zouden alles vermoord hebben; het ware ijsselijk geweest. Ik voerde eenen geregelden oorlog tegen Keizer alexander; maar wie zou ook geloofd hebben, dat men ooit zulk een ding zou doen als het verbranden van Moskow? Nu schrijven zij het ons toe; maar zij zijn het wel zelven. Dat zou Rome eer hebben aangedaan. Vele Franschen zijn mij gevolgd; ah! dat zijn goede onderdanen; zij zullen mij wedervinden. - Thans wierp hij zich in allerlei soort van uitweidingen over de ligting van dat korps Poolsche Kozakken, hetwelk, zoo men hem geloofde, de Russische armee zou staande houden, voor welke driemaal honderdduizend Franschen versmolten waren. De Ministers hadden goed ijveren voor den toe- | |
[pagina 145]
| |
stand van hun land; hij ging er niet van af. Tot hiertoe had ik gemeend hun het veld te moeten vrijlaten. Ik veroorloofde mij niet, mij in het gesprek te mengen, dan toen het er om te doen was om zich te ontfermen over den toestand van het Hertogdom. Hij akkordeerde, als leening, eene som van twee of drie millioen Piemontezer munt, die sedert drie maanden te Warschau was, en drie of vier millioen in biljetten, voortspruitende uit de opbrengst van Koerland. Ik was het, die de order opmaakte voor den Minister van de schatkist. Hij kondigde de op handen zijnde komst aan van het Corps Diplomatiek. Het zijn spionnen, zeide hij; ik wilde er geen van aan mijn hoofdkwartier. Men heeft hen herwaarts ontboden. Het zijn altemaal spions, eeniglijk bezig om bulletins naar hunne hoven te zenden. De conversatie duurde aldus drie uren. Het vuur was uitgegaan; de koude had ons allen bevangen. De Keizer, zich verhittende met spreken, had niets gemerkt. Hij had, op het voorstel om Silezië door te trekken, geantwoord: Ah! ah! door Pruissen. Eindelijk, na van nieuws twee of drie keeren herhaald te hebben: van het verhevene tot het belagchelijke is slechts ééne schrede; gevraagd te hebben, of men hem herkend had, en gezegd, dat het hem hetzelfde was; den Ministers de verzekering vernieuwd te hebben van zijne bescherming, en ze aangezet om moed te houden, wilde hij vertrekken. Ik verzekerde hem andermaal, dat in den loop der Ambassade niets verzuimd was van hetgeen zijnen dieust betrof. De Ministers en ik rigtten tot hem de eerbiedigst genegene wenschen voor het behoud van zijne gezondheid, tot het slagen van zijne reis. Ik heb mij nooit beter bevonden; al had ik den Duivel in, ik zou er slechts te beter om varen! - Dusdanig waren zijne laatste woorden; en daarmede trad hij in de nederige slede, die cesar en zijne fortuin voerde, en verdween. Een geweldige schok tegen den drempel was op het punt van hem bij het afrijden omver te werpen. Zoodanig was, woord voor woord, dit beruchte gesprek, waarin napoleon openlijk aan den dag Ieide, zijn gewaagd en onzamenhangend genie, zijne koude ongevoeligheid, het zwerven zijner denkbeelden tusschen tien uit elkander loopende plans, zijne vroegere ontwerpen, en zijne toekomstige gevaren. Het trof mij te sterk, om niet zeer zeker te zijn van | |
[pagina 146]
| |
het met de grootste naauwkeurigheid teruggegeven te hebben. Ik heb mijzelven wél beproefd, en ik gevoel geen het minste verwijt van vergetelheid of onnaauwkeurigheid. Inderdaad, het tasereel is volkomen! |
|