Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag eener zeereize van Dublin naar Londen, met een schip, door eene stoommachine bewogen. Door Izaäk Weld.(Uit het Fransch.)
Het denkbeeld, om het veerkrachtig vermogen van den waterdamp te bezigen om vaartuigen in beweging te brengen, is waarschijnlijk van Schotschen oorsprong. In 1791 vertoonde de Heer clarke, te Leith, een schip, hetwelk de damp in beweging bragt; en kort daarna trok te Glasgow een ander vaartuig, door dezelfde kracht bewogen, de aandacht van een talrijk publiek. Niet alleen dreef het met eene groote snelheid, maar het boegsierde een groot brikschip langs de rivier | |||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||
Clyde. Deze daadzaak wordt verhaald in een klein boekdeeltje, getiteld Beschrijving van Glasgow, en bevattende de jaarboeken der stad. Ondertusschen schijnt het niet, dat men voordeel gedaan heeft met deze uitvinding, anders dan als voorwerp van nieuwsgierigheid en proeven, tot op het jaar 1800; tijdstip, wanneer de Amerikanen op de Noordrivier, tusschen Nieuw-York en Albany, geregelde paketbooten, door middel van stoom, tot stand bragten. Men volgde hun voorbeeld in Canada, op de rivier St. Laurens, gelijk ook op verscheidene plaatsen in Engeland. Maar, uitgezonderd te Glasgow, waar ik verneem dat op het oogenblik zestien of zeventien stoomschepen zijn, die geregeld op de Clyde varen, schijnt deze schoone uitvinding niet al de aanmoediging gevonden te hebben, welke zij verdient. Men ziet op het oogenblik op den Teems nog maar twee stoomvaartuigen, welker een, van Glasgow aangebragt, datgene is, waarop ik de reis heb gedaan, die ik ga beschrijven. Dit schip, in den beginne de Argyle genaamd, was gedurende bijna een jaar gebruikt om reizigers van Glasgow naar Greenock te brengen, toen het door een Gezelschap te Londen gekocht werd, dat het tot hetzelfde gebruik bestemde op den Teems, tusschen deze hoofdstad en Margate; men veranderde nu deszelfs naam in dien van de Teems. Men beschouwde dit vaartuig als de beste zeiler van alle degenen, die op de Clyde waren gebouwd geworden; en de voorkeur voor hetzelve was zoo beslist, dat de passagiers gaarne hunne reis een uur of twee uitstelden, om hiermede te vertrekken. Men heeft mij gezegd, dat dit vaartuig, in den loop van een jaar, zijnen eigenaren niet slechts eene winst heeft aangebragt van 2500 pond st., den prijs, welken het hun had gekost, maar dat zij het bovendien aan het Londensche Gezelschap verkocht hadden voor 3000 pond, zijnde alzoo 500 pond meer dan de eerste uitgaaf. Dit schip, uitsluitenderwijze bestemd tot het | |||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||
overvoeren van passagiers, is van binnen ten gemakkelijkste verdeeld. Het heeft twee groote vertrekken; het eene, tot den minsten prijs, is voorin, en het andere, waarvoor men meer betaalt, is aan de achterzijde; de dampmachine scheidt ze. Het laatstgenoemde apartement is gemeubeld op eene zeer elegante wijze, behangen met scharlakenkleurde stof, voorzien van sophas, stoelen à la Grecque, spiegels en Vlaamsche tapijten; en men vindt er eene bibliotheek van een zestigtal welgekozene boekdeelen. De stoommachine neemt het middelste deel des vaartuigs in. De waterketel is ter regterhand, wanneer men naar voren ziet, of wel aan stuurboord; de cilinder en de hefboom (volant) vormen een tegenwigt ter linkerhand, of aan bakboord. De kracht der machine werd gelijk gerekend aan die van veertien paardenGa naar voetnoot(*). De speling van den zuiger brengt, aan wederzijden van het vaartuig, door middel van eene kruk, een regtopstaand scheprad in beweging, zeer gelijkende naar dat van eenen molen, van ondere door het water gedreven, met dit onderscheid ten aanzien der uitwerking, dat, in den molen, de stroom het rad omdraait en het binnenste raderwerk in beweging brengt, terwijl het hier de stoom of damp is, die de raderen beweegt, welker schepborden, het water als zoo vele regtstandige riemen slaande, in hetzelve hun steunpunt vinden, en hun middelpunt, dat is het schip zelve, doen vooruitschieten. Deze raderen hebben omtrent elf voeten diameter, en doopen omstreeks een vierde van hunnen straal (of spaak), meer of min naar de omstandigheden, in het water. Derzelver breedte is van omtrent drie voet, zes duim; en zij zijn gemaakt van dik plaat-ijzer. | |||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||
Tot vermijding van het onaangenaam geraas, ontstaande uit het klappen der schepborden bij derzelver slag op het water, wanneer derzelver oppervlakte gelijk is met de as van het rad, heeft men deze schepborden schuins geplaatst, invoege dat ieder, met eenen hoek in het water komende, hetzelve, bij zijne indompeling, snijdt, in plaats van slaat. Deze schuinsche rigting verandert bij ieder schepbord, zoodat de gemiddelde werking dezelfde blijft: deze schikking brengt eene zachtere en gelijkmatiger inplofsing voort; zoodat, wanneer men het oor brengt aan de kas, die de raderen insluit, men slechts een geruisch of ligt bruisen hoort. Er is niets onaangenaams in de beweging der machine in het algemeen; men hoort ze naauwelijks, wanneer zij versch gesmeerd is; vervolgens beginnen zich de slagen van den zuiger van lieverlede te doen hooren; en wanneer men in de kajuit zit, of leunt tegen eenig gedeelte des vaartuigs, gevoelt men eene ligte trilling, gelijkende naar die, welke het roeijen voortbrengt, maar minder sterk en eenpariger. Wanneer men schrijft, ondergaat de pen desgelijks eene soort van trilling, die het schrift niet aanmerkelijk aandoet. De snelheid der ronddraaijing van de raderen is van twintig zeemijlen (6⅔ Fransche, van omstreeks een uur gaans) in het uur; en die van het vaartuig, wanneer er geene groote beweging in het water is, is nagenoeg een derde (6⅔ mijlen in het uur) van die der raderen. De gemiddelde snelheid van dat, waarmede ik van Dublin naar Londen gereisd ben, (gelijk men terstond zien zal) was omtrent 7⅕ zeemijl in het uur; maar, wanneer de wind gunstig was, hebben wij altijd het zeil er bij gehaald. Met eenen goeden wind en eene niet al te sterk bewogene zee kan men de gemiddelde snelheid van het schip berekenen op elf of twaalf zeemijlen in het uur. De raderen zijn niet naauwkeurig in het midden der lengte geplaatst, maar tusschen de ½ en ⅔ naar voren. De algeheele lengte beloopt 90 voet, en de breedte op het middelste van het dek 14 voet; | |||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||
maar het schijnt veel breeder, ten gevolge van eene galerij, die naar buiten uitsteekt aan beide zijden, en die van ondere is bekleed op eene wijze, dat zij slechts ééne doorloopende oppervlakte maakt met het ligchaam van het schip. Men kan het, door middel van deze galerij, geheel rondgaan, uitgenomen daar, waar dezelve afgebroken wordt door de kas der raderen, welke van vier tot vijf voeten uitsteekt boven het vlak der galerij, en alwaar deze kas een bolwerk rondom dit gedeelte des vaartuigs vormt. De vensters van de kajuit zien uit op de galerij, en niet onmiddellijk op het water. De inhoud van het schip is vijf-en-zeventig ton. De rook, welke voortkomt uit het zeer sterke vuur, dat men onder den ketel der dampmachine onderhoudt, een vuur, verslindende omtrent twee en een kwart ton kolen van Whitehaven in vier-en-twintig uren - deze rook, zeg ik, gaat op in eene groote cilindervormige buis van zeer dik plaat-ijzer; dit kanaal doet tesfens den dienst van mast, en voert aan de ra een groot vierkant zeil. Het onderste gedeelte van dezen schoorsteen-mast is zoo heet, dat men denzelven niet kan naderen; maar het zeil loopt geen het minste gevaar, en men heeft even zoo min te vreezen van het vuur, onder den ketel gestookt. Het fornuis, welk hetzelve bevat, rust op gebakken steenen, sterk bijeengehouden door ijzeren banden, en de binnenzijden van het schip hebben ijzeren beslag. Maar de hitte rondom het fornuis is bijna ondragelijk voor iedereen, die daaraan niet gewoon is. Intusschen blijft de stoker op zijnen post, gedurende een aantal uren achtereen, zonder ooit meer dan vijf minuten rust. Hij is onophoudelijk bezig onder den rooster te roeren, om den vrijen toegang der lucht te bewaren, en de kool te beletten zich tot brokken te vormen, die haren doortogt zouden beletten. Hij moet ook binnen-in roeren, en van tijd tot tijd en met kleintjes gelijk, bij schepjes, brandstof er in werpen. Deze behandeling is van belang tot onderhouding van de gelijkvormige werkzaamheid van het vuur. Men | |||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||
ziet het uitwerksel dezer aanhoudende hitte, in het zamentrekken van alle de omringende houten deelen, en in het bijzonder van de sporten van den trap; maar het ligchaam van het schip wordt er in geenen deele door aangedaan. Behalve het vierkante zeil, waarvan ik gesproken heb, slaat men nog een driekant aan den boegspriet-mast, welken de voorsteven voert, en een derde zeil aan den grooten mast, welke men naar verkiezing kan opzetten en neêrlaten. Men heeft van buiten aan de galerij achttien groote geschutpoorten geschilderd; en het aanzien van het schip is zoo verschrikkelijk voor alle degenen, welken het een nieuw voorwerp is, dat verscheidene Fregatkapiteins ons verzekerden, dat, zoo zij het, gedurende den oorlog, op zee hadden ontmoet, zij het gezocht zouden hebben te verkennen, alvorens het te naderen. Het kommando van het schip was gegeven aan eenen Heer g. dodd, een zeer geresolveerd jong mensch, die opzettelijk naar Glasgow vertrokken was, om het naar Londen te brengen. Zijne manschap bestond in een stuurman, vier matrozen van den eersten rang, een Ingenieursmid, een stoker en een jongen. Het was de eerste scheepstogt van deze soort, welken men immer had durven wagen op de onstuimige zee, die het kanaal van St. George eindigt, kaap Lezard omzeilende; maar, vol vertrouwen op zijn schip en zijne manschap, begaf hij zich moedig in zee. Het begin zijner reize was niet gelukkig; het weêr was zeer ontsteld; en in het naauwe kanaal, dat Schotland van Ierland scheidt, is de zee somtijds verschrikkelijk, door de ontmoeting van het ebbend getij met den zwaren golfslag uit den Atlantischen Oceaan. Na vergeefs gepoogd te hebben vooruit te geraken, werd hij genoodzaakt eene schuilplaats te zoeken te Loch Ryan. Eene tweede poging slaagde geenszins beter dan de eerste; hij bereikte echter de Iersche kust; maar daar was hij op het punt van zijn schip te verliezen, door de | |||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||
onkunde os lompheid van eenen loots, die, de eene kaap voor de andere nemende, gevaar liep van het op de kust te werpen. Kapitein dodd heeft mij verzekerd, dat geene magt, dan die van den stoom, het schip tegen wind en stroom had kunnen voortstuwen, en uit het midden der klippen redden. Hij hield halte te Dublin, om zijne manschap te doen uitrusten, en het werktuigelijke van den damptoestel na te zienGa naar voetnoot(*). Den 25sten Mei (1815) vernam ik, bij louter toeval, de aankomst van een stoomschip te Dublin; ik zocht het gevolgelijk te zien, en vond het gereed om te vertrekken met eene menigte nieuwsgierigen, om zijnen gang in de baai te vertoonen. Ik was zoo verrukt van hetgeen, waarvan ik getuige was, en van hetgeen ik van zijnen togt van Glasgow naar Dublin hoorde, dat ik, voornemens zijnde naar Londen te reizen, terstond het besluit nam om het avontuur der reize te beproeven, door het zuidelijk gedeelte van Engeland te omzeilen; en den volgenden Zondag, den 28sten des middags, gingen wij in zee. Verscheidene lieden scheepten zich met ons in, uit nieuwsgierigheid, en alleen om de baai over te steken, en te Dunleary te komen, op een' afstand van zeven mijlen; ongelukkig stond de zee zeer hol, en het slingeren van het schip veroorzaakte bijna alle de passagiers eene geweldige zeeziekte. Wij hadden eenige Zeeösficiers aan boord, die gezamenlijk beweerden, dat dit schip tegen eene holle zee niet lang zou bestand zijn, en dat het hoogstgevaarlijk zou zijn om zich verre van de kust te wagen. Ondertusschen had het niets op zijnen togt geleden; en het schip had, te midden der golven, zijnen weg afgelegd in minder tijds dan het de | |||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||
beste zeiler zou gedaan hebben. Zou ook de vreeze, welke deze zeelieden te kennen gaven, die eener weinig beredeneerde vooringenomenheid zijn geweest tegen den ongewonen vorm van het vaartuig? Mijne vrouw had den moed gehad om mij te vergezellen; en, schoon ik haar het geopperd gevoelen niet verzweeg, en zij mede veel geleden had door zeeziekte, begaven wij ons des avonds op nieuw aan boord, thans de eenige passagiers. De oever was bedekt met vele duizend aanschouwers, die ons eene gelukkige reize wenschten, naar gelange wij voortstevenden in de prachtige baai, die zich tot aan het eiland Dalkey uitstrekt. De zee was zeer stil, en wij rekenden op eene zeer aangename vaart tegen den nacht; maar, toen wij buiten de beschutting der kust waren, vonden wij wederom eene zeer holle zee. Ondertusschen, na den eersten dag, leed mijne vrouw gelukkig niet meer van de zeeziekte. Inderdaad, de beweging van het schip verschilde geheel van die der vaart, door zeilen of riemen veroorzaakt; de werking der raderen op het water, aan wederzijden, voorkwam het slingeren; het schip dook nooit met den kop, en dreef op den top der golven als een zeevogel. De onaangenaamste beweging had plaats, wanneer de golven ter zijde op het schip aanvielen; maar ook dán verschafte deszelfs bijzondere zamenstelling het een groot voordeel; want de kassen, die de raderen bevatten, werkten als zoo vele tonnen of ligters, die bijdroegen om het schip vlot te houden. Bij deze gelegenheden veroorzaakte de geweldige aandrang van het water in de kas aan de windzijde, en de eensklapsche zamendrukking der lucht, een ontrustend gerucht, en eenen schok, gelijk aan dien, welken men van eene holle zee ondervindt. Na dezen schok van de eene zijde ontvangen te hebben, ondervond men gemeenlijk eenen anderen, bij wijze van wederwerking, van de tegengestelde zijde; daarna eenen derden, veel zwakkeren, van den eersten kant, waarna het schip gedurende eenige minuten eene geregelde beweging hield. Ik herinner mij niet, | |||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||
meer dan drie dezer schokken, bij snelle opvolging, ondervonden te hebben; en derzelver bestendige uitwerking was, het slingeren te doen ophouden, dat somtijds zoo lang duurt in zeilschepen. Men kan niet ontkennen, dat zij in het eerste oogenblik ontrustende waren, door het geraas, dat dezelven vergezelde, en door de kracht van den slag, die het geheele vaartuig deed trillen; maar er ontstond geenerlei duurzaam ongemak uit; integendeel, het evenwigt herstelde zich terstond; en, gedurende de geheele reize, is het schip, gelijk de matrozen het noemen, droog gebleven; te weten, het danste zoo ligt op de golven, dat het nooit eene enkele heeft ingekregen, - een zeldzaam geval! Wij lieten verre achter ons alle de schepen, met hetzelfde tij van Dublin vertrokken; en des anderen daags, tegen negen ure in den morgen, passeerden wij Wexford. Men had, van de hoogten af, die over de slad zien, den dikken rookGa naar voetnoot(*) bemerkt, die uit onzen mast kwam, en had er uit besloten, dat het schip in brand stond. Op het oogenblik gingen al de lootsen in zee, om ons te hulp te snellen; en bij de aankomst der eersten, die ons bereikten, kon men uit hunne houding opmaken de uiterste verbazing, gemengd met teleurstelling, welke zij ondervonden, ons in goeden staat ziende, hetgeen hen verstak van het regt van salvage (bergloon.) Het weêr zeer veranderlijk geworden zijnde, vergezeld van regen en donder, liepen wij te Wexford binnen; het oogmerk des Kapiteins veeleer zijnde, zijn schip in goeden staat te Londen te brengen, dan hetzelve eenen grooten spoed te doen maken, welke het aan eenig gevaar kon blootstellen. Wij begaven ons weer in zee tegen twee ure des morgens, Dingsdag 30 Mei, ons rigtende op de kaap St. David. Gedurende ons oversteken van het kanaal | |||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||
St. George geraakte een der schepborden aan stuurboord van stel; men hield de machine op, en sneed het schepbord af met eene stalen schaar. Weinige uren daarna had hetzelfde voorval plaats in het andere rad, en men herstelde het gelijkerwijze. Men kon niet ontwaren, dat een schepbord te minder aan elk rad eene merkbare verandering maakte in den gang van het schip. Gelukkig was op dat tijdstip de zee zeer stil, en wij waren alle de klippen voorbij. Zoo een dergelijk toeval ons verrast had in zekere omstandigheden, welke wij vervolgens ondergingen, het had ons noodlottig kunnen zijn. Ondertusschen kon men de snelheid der raderen matigen, en ze zelfs geheel doen stilstaan, door middel van een' kleinen hefboom, welken men met een' enkelen vinger kon doen werken; men bragt op deze wijze onder bereik van zijne hand zoodanig bord van het rad, als mogt noodig hebben hersteld te worden. Denzelfden dag, tegen twee ure na den middag, bereikten wij de engte van Ramsay, tusschen het eiland van dien naam en de kaap St. David. Wij hielden hier drie uren halte, om de machine te smeren en den sloker eenige rust te gunnen, die zijnen post geen oogenblik verlaten had, sedert ons vertrek van Wexford. Men ontdekt van de heuvels, waarin het eiland eindigt, ten zuiden, de baai St. Bride, langs welke men duidelijk de worsteling onderscheidde tusschen het getij, dat met eenen ineengedrongen en geweldigen stroom ebde uit de engte van Ramsay, en den vloed, van beide zijden in eene tegengestelde rigting. Op de plaatsen, waar de zoom van beide stroomen elkander in tegenstelling vonden, gelijk bij voorbeeld aan den ingang der engte, gingen de baren zeer hoog, en schokten elkander in allerlei rigtingen. Wij waren gehouden dezen engen stroom te volgen, die ons de eenige gelegenheid opleverde om de baai van St. Bride over te steken, zonder verpligt te zijn een ander getij af te wachten. Het weêr beloofde weinig goeds, en de beschutting, welke men kan vinden in de engte van Ramsay, is zeer onzeker. De onstuimigheid der golven, toen wij aan haar waren overgelaten, was waarlijk ontrustend; wij bevonden ons somtijds zoo laag tusschen twee baren, dat zij ons het gezigt van de kust benamen, schoon zeer hoog; maar het schip hield gang, door alle deze beletselen heen, op de tref- | |||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||
felijkste wijze. Eene kleine vloot koopvaardijschepen verliet de engte, en beproefde ons te volgen; maar in het enkele oversteken van de baai zeilden wij dezelven hull down; dat is te zeggen, dat wij slechts hunne zeilen nog konden zien. Aan den anderen kant van de baai St. Bride vindt men, tusschen de rotsen, eene slechte en naauwe passage, genoemd Jack-Sound. De loots onderrigtte ons van het gevaar, dat er in stak, om te beproeven dezelve door te komen, zonder eene hooge zee en een' goeden wind; aldaar waren, zeide hij, draaikolken, waarin het schip zou vervallen, en die het zouden werpen op de rotsen, die met het water gelijk staan. Kapitein dodd, die de kracht zijner raderen kende, drong om voort te gaan, hetgeen ons vijf uren uitwon, en waarschijnlijk eenen nacht te meer op zee. De loots herhaalde zijne bezwaren, en hij beefde van vrees; maar wij doorkruisten alle deze draaikolken, sloutweg en zonder zweem van gevaar. Niets verschrikkelijkers nogtans dan het aanzien dezer rotsen, en inzonderheid dergenen, welke men den Bisschop en zijne Klerken noemt, en die omringd worden door anderen, vormende zoo vele eilandjes; allen zijn zwart van kleur; de zee geeselde ze met holle baren, die van allen kant weergalmden. Voeg er bij, dat het donker weêr was, en gij zult eenig denkbeeld hebben van het schouwspel. Men gelooft, dat jaarlijks, in deze streken, een aantal schepen vergaat, voor welke de mist deze gevaarlijke kust bedekt houdt. Onze gesteldheid aldaar, bij den aanvang des nachts, op een schip, dat geen' anderen steun had gehad dan den wind om er zich uit te redden, zou zeer gevaarlijk geweest zijn; maar onze magtige en onvermoeide raderen reddeden ons welhaast uit dit gevaar, en bragten ons veilig en wel op de reede van Milford. De stad naderende, ontmoetten wij des Konings paketboot, die de haven verliet, belast met depeches naar Waterford, met alle zeilen bij. Wij waren haar omtrent een vierde mijl voorbij, toen Kapitein dodd den inval kreeg om haar eenige brieven ter hand te stellen, door welke wij berigt konden geven aan onze vrienden, en inzonderheid aan het postkantoor, dat reeds bedacht was om zich meester te maken van het stoomschip tot overbrenging der depeches, van onze aankomst te Milford. Men wendde, en in weinige minuten bereikten wij de paketboot, en zeilden dezelve rond. Wij schre- | |||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||
ven eenige woorden, terwijl wij zij aan zij met haar voeren, daarna, dezelve hebbende ter hand gesteld aan den Kapitein, zeilden wij het schip andermaal om, en rigtten het weer op Milford. Woensdag 31 Mei en Donderdag 1 Junij werden te Milford besteed om de nieuwsgierigheid te voldoen van eene menigte Zeeofficiers, die men getuigen maakte van de manoenvre, - om het binnenste der machine na te gaan, en den ketel schoon te maken; iets, dat geene plaats gehad had sedert het vertrek van Glasgow. Men vond in denzelven zeer schoon zout, in zulke hoeveelheid dat het inderdaad eene zekere waarde verkreeg, hetgeen zich vormde op het oogenblik dat de ketel geopend en onderzocht werd. Het geschiedde nog eenmaal in den loop onzer reize. Wij kozen weer zee, vrij laat op Donderdag-avond, te gelijk met de Myrthe, eene korvet, waarvan de Kapitein verlangde te zien, wat ons schip zou vermogen in eene eenigzins woeste zee; maar, de wind gevallen zijnde, ging de Myrthe niet van de reede. Om ons bij te houden, was zij verpligt alle hare zeilen in top te halen, en toen won zij een weinig op ons; maar, toen wij den steven gewend hadden, tegen den wind in, om eenige dames aan land te zetten, die zich uit nieuwsgierigheid hadden scheep begeven, lieten wij de Myrthe zeer verre achter ons. Gedurende den ganschen Vrijdag-morgen bevonden wij ons te midden van het kanaal van Bristol, niets meer ziende dan lucht en water. Tegen den avond ontdekten wij de hooge kusten, die Engeland naar het westen omzoomen; doch, het weêr een kwaad aanzien verkrijgende, oordeelde de loots, dat het onvoorzigtig zou zijn te ondernemen, kaap Lands-End bij nacht te omzeilen, en wij rigtten ons naar St. Ives op de noordkust en naar het uiterste van het Graafschap Cornwall. Het strand naderende, zagen wij een eskader kleine scheepjes, die het met alle magt van riemen en zeilen op ons aanhielden. Men had zich hier, gelijk elders, ontrust, een schip, dat men oordeelde in brand te zijn, op de stad ziende aanhouden; en terstond waren alle bruikbare vaartuigen in zee gebragt. De lootsschuiten van deze reede zijn gewis de fraaisten, welke ik immer zag. Zij voeren twee zeilen en zes roeijers. Toen ze ontdekt hadden, dat wij hun niet be- | |||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||
noodigd waren, wendden zij den steven, en poogden elkander, op den terugtogt, voorbij te streven. Op een veld van omtrent zeven mijlen geraakten wij de snelste van allen eene goede mijl vooruit. Deze zeelieden zeiden ons vervolgens, dat ons vaartuig het eerste was, hetwelk zij ooit gezien hadden, dat het van hen in snelheid kon winnen; en dat zijzelven, naar verkiezing, schepen van oorlog en vertolling, de beste zeilers, aan boord kwamen. Al de rotsen, die St. Ives bestrijken, waren bedekt met nieuwsgierigen; en, toen wij de baai inkwamen, scheen het gezigt van ons schip den inwoneren even zoo vele verbazing te veroorzaken, als dat van Kapitein cook, bij zijne eerste verschijning, den eilanderen van de Zuidzee! Dit uitwerksel was voor ons niet nieuw; want overal, waar wij het bij de kust van Engeland hadden langs gehouden, waren wij het voorwerp der zelfde verbazing geweest; tot dat, de publieke papieren de tegenwoordigheid van een stoomvaartuig in het kanaal van Ierland berigtende, en de geheimzinnige oorzaak onzer bewegingen verklarende, de verwondering bij ons naderen verminderde, terwijl het de nieuwsgierigheid ten volle in wezen liet. Het omzeilen van kaap Lands-End was ons altijd voorgesteld als het moeijelijkste en gevaarlijkste gedeelte der reize; en wij bevonden ons reeds aan de zuidzijde van deze verschrikkelijke kaap, het land bezigtigende, terwijl ons schip nog op een gunstig oogenblik wachtte, om den toer te doen. Doch, daar eene der drijsveren van onze (de schrijver en zijne vrouw) reis geweest was de nieuwheid en de moeijelijkheid zelve der onderneming, besloten wij, in stede van te wachten tot het schip ons kwam opzoeken, naar Hale terug te keeren, en in de vooronderstelde gevaren van deze vaart te deelen. Maandag den 5den Junij, ten vier ure, scheen het weêr bedaarder, en wij begaven ons weer aan boord. Maar, kaap Cornwall omstevenende, het eerste der twee groote voorgebergten, die Engeland ten westen bepalen, zagen wij weldra, dat de schijn ons bedrogen had: eene geweldig holle zee viel op ons aan, uit de volle diepte der Atlantische zee; terwijl het getij, uit het kanaal St. George ebbende, deze golven ontmoette, en ze deed stijgen tot eene hoogte, welke het onmogelijk scheen te boven te zeilen, en even gevaarlijk achter zich te laten, wanneer men de partij koos om den ste- | |||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||
ven te wenden. Het schip scheen te lijden; en de herhaalde slagen tegen de raderen-kas ontrustten den loots, die ze voor de eerste maal hoorde. De nacht naderde, en geene haven bood zich ons aan, uitgezonderd die, welke wij verlaten hadden, en die reeds ver af was. In dezen stand der zaken, door den Kapitein zijnde opgemerkt, dat het schip beter ging tegen den golfslag op dan in eenige andere rigting, deed hij eenen langen gang volgens dien weg maken, tot dat wij uit de streken waren geraakt, waar de golf tegen het getij worstelde; wij maakten zeil, dat altijd medewerkte tot het evenwigt des vaartuigs, en na eenige uren waren wij eindelijk kaap Lands-End omgezeild, en vonden weer eene stille zee. Van dit oogenblik af aan leverde de reis niets moeijelijks of verschrikkelijks meer op. Van PlymouthGa naar voetnoot(*) voeren wij zonder tusschenpoozing naar Portsmouth, alwaar wij Vrijdag 9 Junij, ten negen ure des morgens, aankwamen; hebbende 150 mijlen in 23 uren asgelegd. Te Plymouth, te Portsmouth, overal verwekte onze aankomst verbazing, nieuwsgierigheid, vreugde. Wij kwamen de haven van Portsmouth op de schitterendste wijze binnen: alle zeilen bij, en begunstigd door den stroom, maakten wij twaalf tot veertien mijlen in een uur; zijnde nagenoeg het dubbel van de snelheid eens paards in vollen dras. Den 11den kwamen wij bij Londen aan. Zie hier een overzigt van de afstanden, asgelegd in bepaalde tijden:Ga naar voetnoot(†)
| |||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||
Het berigt, dat ik hier mededeel, moet geen den minsten twijfel overlaten omtrent de nuttigheid der stoomvaartuigen in alle gevallen, waar het van belang is spoed te maken, en waar de te volbrengen afstand niet zeer aanmerkelijk is. Maar de verbazende verslinding van brandstof, welke deze bewerking vordert, (twee ton in 24 uur voor een schip van 75 ton) is een onverwinbaar bezwaar tegen het gebruik dezer schepen op eene lange reis; en de groote kosten daarenboven, welke de zamenstelling der machine vordert, gevoegd bij den prijs der brandstof, welke zij verslindt, zal niet toelaten, dat zij met voordeel gebruikt worden tot vervoer van koopwaren. Dan, op de vaart van Douvres naar Calais, en dergelijke, zou men zich van deze vaartuigen met veel voordeels kunnen bedienen. Het is door dezen eersten togt in volle zee bewezen, dat de raderen hunnen dienst zeer wel doen in de onstuimigste zee; en dat de beweging van het schip, dat ze voert, schoon gewisselijk veel langzamer in het midden der golven dan in stil water, altijd veel sneller zal zijn dan die van een gewoon schip. Op onze geheele reis hebben wij geen enkel vaartuig ontmoet, dat ons kon volgenGa naar voetnoot(*), uitgezonderd de Gig (eene ligte roeischuit) van het sregat Curaçao, die, bezet met zeven jonge en sterke roeijers, vloot met ons hield gedurende omtrent twintig minuten, terwijl ons schip alleen werd voortgestuwd door de dampmachine. Als adviesjagten of zeekoeriers is de verdienste dezer schepen onberekenbaar; en in den oorlog..... Doch, laten wij dit droevig onderwerp daar, en genieten wij den vrede! |
|