van omtrent eene once eener zeer dikke en lijmige stoffe van eene donkergroene kleur. Volstrekt niets vonden wij daarvan in het overige gedeelte van het ingewand. De galblaas was niet alleen ledig, maar zoodanig van alle gal beroofd, alsof zij daaruit gewasschen was; want de galblaas was volmaakt wit van kleur. Het is blijkbaar, dat datgene, wat wij in den twaalfvingerigen darm gevonden hadden, uitgestorte gal was, die waarschijnlijk zeer scherp, en eensklaps uit de galblaas door eene hevige kramp was uitgedreven; en, wanneer men de heillooze gevolgen nagaat, welke de gal kan voortbrengen, wanneer zij scherp van aard is geworden, zoo als in het bort, in zekere soort van kolijk, en bij kinderen, wier stoelgangen groen en pikachtig zijn, en bij welke zij dikwijls doodelijke stuipen doet ontstaan, zoo moet men aannemen, dat deze ontaarde gal, wanneer zij, in eenen staat van buitengewone scherpte, eensklaps in aanraking gebragt wordt met een ingewand, zoo gevoelig als de twaalfvingerige darm, hetzelve zoodanig kan prikkelen, dat zij, door sympathie met de tot het leven noodzakelijke werktuigen, waarmede de zenuwvlechten haar verbonden hebben, eenen doodelijken indruk kan voortbrengen. Wanneer dit vermoeden gegrond is, en de meeste plotselinge sterfgevallen aan iets dergelijks moeten worden toegeschreven, dan meen ik, dat men daar, waar men voor dezelve beducht is, en tijd heeft om te handelen, den zieken van een tot drie greinen calomel, met tien of twaalf greinen zamengesteld extract van coloquint, om de gal te ontlasten, zou kunnen toedienen: het zoude echter zeer gepast zijn, hem vooraf vijftien tot twintig druppels laudanum te geven, om de prikkelbaarheid van het darmkanaal te verminderen. Ik zoude, ter staving van deze behandeling, zoo wel regtstreeksche als zijdelingsche voorvallen kunnen aanvoeren, die te mijner kennisse zijn gekomen, maar wier mededeeling alhier te breedvoerig
zijn zoude. Ik beroep mij alzoo liever op de volgende ervaring mijner Kunstbroederen, en eindig met den wensch,