De gemaskerde dood.
Gansch naakt heeft men eertijds vriend Hein hier zien dwalen,
En naakt sloop hij, grijnzend, in schittrende zalen;
Nog kunt gij, in prent, hem, in luchtigen dans,
Zien draaijen en zwaaijen met vrouwen en mans.
Dan, vruchtloos dat sluipen en grijnzen en spieden;
Elk trachtte den mageren danser te ontvlieden:
Thans zwerft hij, gemaskerd, door stad en door land,
En reikt ons, arglistig, de knokkige hand.
| |
Den smulpaap bereidt hij venijnige spijze,
Als Restaurateur, op de prikklendste wijze;
En mengt, waar hij dorstige drinkebroers ziet,
Vergif in den nektar, dien Bacchus hun biedt.
Hij meldt zich, als Snijder, bij jeugdige damen,
En lapt, als uit spinrag, een kleedje haar zamen,
(Een vijgeblad liever) doorzigtig als kant,
En niet tegen sluipkoorts of tering bestand.
Hij nadert, als Bruid, met de zoetste gebaren,
Zoo zacht als een lammetje, Hymens altaren;
Maar grijpt fluks de kroon en bemagtigt den staf,
En sleept, als Xantippe, den man naar het graf.
Hij maalt zich, als Ligtekooi, blozende wangen,
Doorkruisend de straten, om minnaars te vangen;
En kust hem een knaap met wellustigen zin,
Zoo blaast hij zijn' giftigen adem hem in.
Men ziet hem, vermomd, aan een tafel vol schijven,
Als Speler, tot wanhoop den jongeling drijven;
Hij vangt hem den goudhoop verraderlijk op,
En laat hem de keus van pistool of van strop.
Geleerden, wien niets in hun vlijt kon beperken,
Omzweeft hij, in 't spook-uur, op Vledermuis-vlerken;
En, zendt hij de Hypochondrie op hen uit,
Straks zijn zij dit knagend gewormte ten buit.
Hij zwaait, om der schrijveren trots te beschimpen,
En 't hart hun van woede en van wee te doen krimpen,
Den Kunstregter-geesel als meester en heer:
Wie echter geen dwaas is, dien doet hij niet zeer.
Hij komt, zoo een kranke hem poge te ontsnappen,
In 't eind nog, als Dokter, aan 't ziekbedde stappen;
Hij voelt hem den pols met een' destigen schijn,
En schrijft hem den pas naar de maan in 't latijn.
| |
o, Laat ons dan trachten het masker te ontvlieden,
Dat steeds op ons loert, om zijn kans te bespieden;
Maar houden we ons tevens, door deugd en beleid,
Zoo 't zijn moet, met hem tot den dans steeds bereid.
Naar: Die Masken, van langbein.
|
|