Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 20]
| |
tijd? Hetgeen bijzonder bedroevend is, is de verbittering van alle gevoelens, van alle driften van Europa tegen een ongelukkig, verzwakt, uitgeput volk. De vernederingen, welken het Directoire en het Keizerlijk Bewind de overwonnene volken deden ondervinden, hebben overal herinneringen achtergelaten, welke de wijsheid en de tijd alleen kunnen uitwisschen. Men durft niet berekenen, toe hoe verre de volkshaat en nationale wraak zouden hebben gegaan, zoo de verhevene staatkunde der Souvereinen dezelve niet betoomd had, zoo de naam van lodewijk XVIII dezelve niet had gematigd. Bij deze gesteltenis der gemoederen, verbaze men zich niet, zoo de kreet der natien de schatten van wetenschap en kunst terug vorderde, te Parijs opeengestapeld. In plaats van ons aan declamatien toe te geven, die Europa nog meer zouden verbitteren, poge men het geval regt te kennen en te schatten, dat onze klagten opwekt. Vooreerst stelle men zich in de plaats der andere natien. De afstand van een gewest krenkt het belang van den staat, maar het treft de zinnen niet; het stelt geen hartverscheurend schouwspel voor oogen. Anders staat het met de gedenkteekens, die eene stad versieren. Rome en Florence, beroofd van hare Goden, beschouwen dagelijks, met eene smartvolle aandoening, de plaatsen, waar voorheen de Apollo en Venus de hulde van Europa henen trokken. De geloovigen, in de majestueuze domkerken van Keulen, van Rome of van Milaan vereenigd, zoeken te vergeefs op de altaren die schilderstukken, waarin het penseel van rubens, van raphael, van carrache de geheimenissen van den Godsdienst verheerlijkt had; schilderstukken, die onder de eigene bescherming der Godheid schenen gesteld te zijn, en niet, zonder heiligschennis, konden ontvoerd worden aan de tempels, die zij versierden. Desgelijks was de rouw in de paleizen der Souvereinen. Vele Vorsten, verstoken van de middelen om eene | |
[pagina 21]
| |
staatkundige rol te spelen, hadden de eer van hun huis bepaald tot de bescherming der schoone kunsten. Hunne galerijen berooven, was hun hunne geslachts-kleinooden ontrukken. De Hertog van Parma bood een millioen, om het meesterstuk van correggio te behouden. Toen hij hoorde, dat men het weggenomen had, deed hij op de ledige plaats een groot zwart bord hangen, met een opschrift, dat getuigenis gaf van zijne edele droefenis. - De voorwerpen, tot de wetenschappen betrekkelijk, veroorzaken geene minder diepe smart. Dagelijks gevoelen de geleerden van Leyden, van Bologne, van Pavia, op eene smartelijke wijze, het gemis der verzamelingen, tot hunne studien vereischt; en hunne klagten, in alle hunne geschriften uitgeboezemd, gaan over tot de onkundige menigte, en nemen de gedaante aan eener nationale grieve. Op deze wijze heeft de ontvoering der schilderstukken, der standbeelden, der handschriften en der medaljes eenen levendiger haat opgewekt tegen Frankrijk, dan de veranderingen der regering en der grenzen. Waren die voorwerpen waardig verkregen te worden ten koste van den algemeenen haat? De groote hoop verbeeldt zich, dat men slechts in een land heeft bijeen te brengen de boeken, de standbeelden, de schilderstukken, in de wereld verspreid, om in dien bevoorregten oord den zetel te vestigen der beschaving. Zonder te letten op de begrippen van regt en onregt, zou toch deze dwaze eerzucht haar doel missen. Men haalt het voorbeeld aan van Alexandrië. Wat heeft Alexandrië te midden van hare Muzeums zien ontstaan? Eene slechte school van gemanierde, koude, gezwollene dichters; eene slechte school van mystieke en onverstaanbare wijsgeeren. Men beroept zich op het voorbeeld der Cezars; maar alle de Grieksche handschriften, alle de voorwerpen van kunst, door nero opeengestapeld in het gouden Muzeum, hebben den Romeinen niet kunnen geven, noch | |
[pagina 22]
| |
behouden, het genie en den smaak, welken de natuur alleen aan de Atheners had verkwist. Boven deze vooroordeelen verheven, hebben de voornaamste kunstenaars, de voornaamste Fransche geleerden, de berooving van Europa nooit aan de hand gegeven, noch goedgekeurd. De Besturen van den Plantentuin en der Koninklijke Boekerije vroegen fondsen, om hunne verzamelingen voltallig te maken of te onderhouden; een Bewind van Vandalen meende alles gedaan te hebben met hun oude merkwaardigheden toe te zenden. Onze beroemdste schilders en beeldhouwers hebben in der tijd een verzoekschrift geteekend aan het Directoire, ter voorkoming van het verplaatsen der schilderijen van Italië, als een nuttelooze en zelfs nadeelige maatregel voor de bevordering der kunsten.Ga naar voetnoot(*) Bij de onmogelijkheid, om de gedenkstukken van bouwkunde, de kolossale beelden, de fresko's, voornaamste voorwerpen der studie, te vervoeren, kon men nimmer buiten Italië een volledig geheel van meesterstukken der schoone kunst scheppen. De kweekelingen, verpligt eerst naar Parijs te gaan en vervolgens naar Italië, vinden noch op de boorden van de Scine, noch op die van den Tiber, de volledige aaneenschakeling van modellen, welke zij gewoon waren onderling te vergelijken. Zij verliezen meer tijds dan voorheen. De lucht van het hedendaagsche Parijs is niet gunstig voor de studien, van welke soort het zij. De geest van intrigue en de geest van ligtzinnigheid betwisten er elkander het gebied. Noch de wetenschappen, noch de letteren, noch de kunsten zijn er, in het algemeen, een voorwerp van eenen belangeloozen smaak, van een waarachtig gevoel. Eene nieuwe soort van Vandalismus bedreigde den roem der meesterstukken van schoone kunst, in Frank- | |
[pagina 23]
| |
rijk overgebragt. Zij, die zich duizelig maakten met de denkbeelden eener ijdele glorie en eener algemeene heerschappij, hadden desgelijks een stelsel van lastering aangenomen tegen het genie der overige natien. Terwijl homerus en shakespeare beoordeeld werden door schrijvers, die ze nooit gelezen hadden, werden de Apollo en raphael gekritiseerd door schilders en beeldhouwers, die alle volmaaktheden in hunne school vonden. Het is misschien voor de Franschen zelven dienstig, verpligt te zijn, deze modellen te zoeken op eenen klassieken grond, waar de vereering en hulde van het heelal dezelven beschutten tegen eene onbescheidene gemeenzaamheid en eene kwaadaardige kritiek. Te Rome is de smaak voor de schoone kunsten zoo algemeen geworden, zijn derzelver beginselen zoo zeer verspreid, de oogen dermate geoefend door de gewoonte om de modellen te beschouwen en te vergelijken, de helderheid van den hemel en de zachtheid des luchtgestels zijn er zoo gunstig voor den arbeid des werkzamen mans, de vreedzame en aanhoudende verzameling van kunstenaars en liefhebbers uit alle landen deed er eene mededeeling van denkbeelden, van aanmerkingen ontstaan, zoo uitgebreid, zoo verscheiden, zoo vruchtbaar, dat men dezer stad den titel niet kon ontzeggen van hoofdstad der kunsten. Welk was het eigenlijk doel dier algemeene ontvoering van alle voorwerpen van waarde uit alle hoofdsteden van Europa? Het Directoire en buonaparte hebben er geen geheim van gemaakt. Deze roof, aan welken eene gewaande zucht voor de schoone kunsten ten voorwendsel verstrekte, had geen ander doel, dan op eene weidsche wijze te pronken met de zegeteekenen eens oorlogs van overweldiging; zegeteekenen, die zelfs dikwijls min de vruchten der overwinning waren, dan die van het staatkundig Machiavellismus. In 't kort, alle deze gedenkstukken waren onderpanden der overheersching voor dezen, van slavernij voor genen. Zoo dusdanig het oogmerk onzer nieuwe nero's | |
[pagina 24]
| |
was met de opeenstapeling in hun gouden Muzeum des rooss van het heelal, welke redelijke, eerlijke en rondborstige Franschman kan dan klagen over den ijver, welken de Geallieerden betoonen, om de teekenen onzer gemeenschappelijke schande en slavernij uit te wisschen? Waar was de roem van Frankrijk, toen razende gezangen ons verkondigden, dat Rome, het Rome der mariussen, der sylla's, der caligula's en der tiberiussen, geheel te Parijs was? Waar was de Fransche vrijheid, toen vier slechte paarden van het Nederrijk onze muren binnen kwamen, voerende een opschrift, dat alle oude en hedendaagsche volken voor slaven verklaarde, en het rijk van robespierre voor vrijen grond.Ga naar voetnoot(*) Gedenkstukken zelfs van eenen wettig verkregen roem verwekken bij den verlichten vaderlander bijna even zoo veel beklag als bewondering. Zij zijn bijna altijd te duur gekocht. ‘Helaas!’ roept een onzer gewijde redenaars uit; ‘helaas! treurig aandenken onzer overwinningen, wat herinnert gij ons? Trotsche gedenkteekens, te midden onzer openbare plaatsen opgeregt om derzelver geheugenis te vereeuwigen, wat zult gij onzen naneven voor den geest terug brengen, wanneer ze u vragen, gelijk eertijds de Israëlieten, wat uwe weidsche en ontzaggelijke steenhoopen beduiden? Wanneer uwe zonen u zullen vragen, zeggende: wat beteekenen deze steenen? Gij zult hun eene geheele eeuw van schrik en slagting herinneren: de bloem des Franschen Adels in het graf gestort; zoo vele oude geslachten vernietigd; zoo vele moeders zonder troost, nog schreijende over hare kinderen; onze velden verwoest, en, in plaatse der schatten, welke zij in hunnen schoot bezitten, niet dan distelen biedende aan het klein aan- | |
[pagina 25]
| |
tal akkerlieden, genoodzaakt dezelven te verwaarloozen; onze steden verlaten; onze volken uitgeput; de kunsten, emdelijk, zonder wedijver; de handel kwijnende. Gij zult hun onze verliezen herinneren, veeleer dan onze vermeesteringen. Gij zult hun zoo vele ontheiligde gewijde plaatsen, zoo vele ongebondenheden herinneren, in staat den toorn des Hemels te halen over de regtvaardigste ondernemingen; vuur, bloed, lastering, gruwel, en al de ijsselijkheden, welken de oorlog baart. Gij zult hun onze misdaden herinneren, veeleer dan onze overwinningen, wanneer uwe zonen u zullen vragen, zeggende: wat beteekenen deze steenen?’ Zoo massillon op dezen toon sprak van de gedenkteekenen van lodewijk XIV, wat zou hij gezegd hebben van die der Omwentelinge? Dat Frankrijk ééns voor altijd leere, dat de ware roem niet bestaat in den lof, dien men zichzelven toezwaait, maar in de vrije, openhartige en opregte lofspraken, die men van anderen ontvangt. Te vergeefs zouden honderd weidsche redevoeringen hebben weergalmd in het midden van de Louvre, om Frankrijk ten koste der beroofde natien te verhefsen: nooit zouden de raphaels, de dominicussen, de titiaans zijn beschouwd geworden als behoorende tot de Fransche school; nooit zou men aan den Franschen beitel de eer hebben gegeven der vervaardiginge van den Apollo of de Venus; nooit zouden de Oostersche en Grieksche handschriften, in onze verzamelingen begraven, den roem der Oosterlingen van Weenen, der Hellenisten van Göttingen hebben doen vergeten; nooit zouden de beleedigende declamatien van een Fransch tijdschrift het als eene grondstelling hebben doen doorgaan, dat de winckelmann's, de visconti's, de reynolds geene oogen hadden, of dat linnaeus en newton, haller en euler niet konden lezen. Neen, Europa is geen zamenraapsel van ruwe en barbaarsche natien, die wachten verwonnen om beschaafd te worden; zij hebben alle hare wetten, | |
[pagina 26]
| |
hare kunsten, hare verlichting, haar genie en haren roem; zij beminnen eenen edelen wedijver; zij vloeken alle aanspraak op een uitsluitend gebied. Frankrijk moet de bescherming hares welgegronden en waarachtigen roems zoeken in het beginsel der gelijkheid van de Europesche natien. Zoo Frankrijk haren rang wil hernemen onder de natien, voorstandsters van letteren en kunsten, het is een gelijke strijd, dien zij beginnen moet, een strijd van bekwaamheden, van kundigheid, van genie, en niet een strijd van verwoesting. Om door tijdgenooten en nakomelingschap bewonderd te worden, is het niet genoeg, de verzamelingen van Rome te hebben ingepakt; men moet eene nieuwe Athalia en eene andere Kolonnade van de Louvre hebben voortgebragt. |
|