| |
| |
| |
Geschied- en Redekunstig Gedenkschrift van Nederlands Herstelling in den Jare 1813. Door J.H. van der Palm. Te Amsterdam, bij P. den Hengst en Zoon. 1816. In gr. 8vo. VIII, 173 Bl. f 1-16-:
Indien tot de onpartijdige beoordeeling van eenig werk vereischt wordt, zonder eenige vooringenomenheid tot de beschouwing van hetzelve over te gaan, dan ontbreekt het sedert lang aan eenen bevoegden regter over de waarde van dit geschrift, zoo verre vaderlandsche gebeurtenissen en vaderlandsche letteren deelneming en liefde vinden. Met verlangen werd, van den beginne af aan, op de uitkomst gestaard van den worstelstrijd, door den grijzen Held (Held in meer dan éénen zin) zoo gepastelijk geopend - daarna vloeide de mond der bekwaamste keurmeesters reeds onwillekeurig over, eer nog de naam des overwinnaars werd uitgeroepen - die naam zette, zoo mogelijk, nieuwe kracht aan hunne stem en de algemeene verwachting bij - en zoo groote opgewondenheid daalde niet bij de dadelijke verschijning van het werk; zij klom veeleer, en nam die bepaaldheid en vastheid aan, welke het beeld van de schaduw, de schilderij van de bloote schets, in des kunstenaars oog, onderscheidt. Waar is de letteroefenaar, hoe gewoon op zijne eigene inzigten af te gaan, en stout zijn oordeel aan het publiek voor te dragen, die door zulken stroom niet medegesleept, door zoodanig gezàg niet verstomd zou worden? Inderdaad, waar van der palm de pen voert, waar cras, hooft, van lennep en van hall uitspraak doen, en alwat smaak heeft in Hollands grootste steden luide toejuicht, daar is de lof van onbekende Recensenten zoo overbodig, als hunne berisping onbeduidend, zoo niet vermetel en belagchelijk, zou kunnen geacht worden. Liever willen wij de tolken van een vonnis zijn, dat geen hooger beroep toelaat, bij allen, tot wier kennis hetzelve,
| |
| |
zoo min als het voorwerp, niet mogt gekomen zijn. Maar...... dit zelfs is geene zoo gemakkelijke taak. De gronden, voor de bekrooning zekerlijk bijgebragt, zijn ons niet ter beschouwing gegeven; en de goedkeuring, in geleerde en min geleerde kringen vernomen, uit zich in afgebrokene toejuiching, op hartstogtelijken toon, onder sprekende en stoute beelden, elk voor zich meer geschikt om het gemoed te leeren kennen desgenen, die prijst, dan de naauwkeurige hoedanigheid van datgene, wat geprezen wordt. Welaan, vertoonen wij het stuk zelve! eenige trekken daarvan, overslaauw voorzeker, maar naar waarheid, indien het zijn kan - gelijk in eenen onberoerden, schoon ook niet helderen, stroom de gedaante der voorwerpen zachtelijk wordt weêrkaatst.
Zoo gij, in de eerste plaats, naar eene gelijkenis vraagt, om u terstond een ruw denkbeeld van het stuk te vormen - het heeft zijns gelijke in onze letterkunde niet; zoo gij sallustius kent, wel nu, zoo zij hij uw hulpmiddel, hoe gebrekkig dit, bij het verschil van taal en zeden, bij het eigenaardige, vrije vooral, van een' man, die dus kan schrijven, natuurlijk ook moet bevonden worden. De man zelf weidt over deze gelijkheid met het opgegeven model, in hoe verre die bedoeld en door hem bereikt mogt zijn, in eene keurige inleiding, belangrijk uit. Hij zegt daar nog zeer veel fraais en treffends over het onderwerp, door hem te behandelen, dat wij misschien, als de beste opgaaf en beoordeeling, van hem zouden overnemen, indien wij niet wat breeder wenschten te zijn, en echter schromen (neen, weigeren!) ons ná hem op nieuw te laten hooren. In het kort, deze inleiding zegt ons alles, en ook niets meer dan wij noodig hebben, ten aanzien van het onderwerp zoo wel als de manier van behandeling, om op het standpunt te staan, vanwaar wij, met een gevestigd opzet en warme belangstelling, de groote schilderij naar behooren kunnen overzien.
Dan begint hij met napoleon, zijne magt, zijn
| |
| |
karakter, zijn' val. Waar en krachtig is deze schets, of liever deze teekening van de fraaiste uitvoering. De schok, door heel Europa gevoeld, toen dat gevaarte op de uiterste grenzen instortte, brengt den Schrijver tot zich zelven, op den eigen vaderlandschen bodem, terug. Thans ontlook de hoop in Nederland, om eenmaal van het zware schandjuk ontslagen te worden: het volk woelde op meer dan ééne plaats, de aanzienlijken spraken stouter dan voorheen tegen het nieuw, verzwaard geweld, en eenige wijze liefhebbers der vrijheid dachten, bij tijds, op middelen, om eenmaal de heilzaamste rigting voor ons land aan het verloop der Fransche heerschappij te geven. De hoop, echter, was gemengd met welgegronde vrees, of die stroom, over onzen bodem teruggedreven, denzelven niet geheel vernielen kon, alvorens het eigen nationaal bestaan zich aldaar wederom vestigde. - De slag bij Leipzig bragt ons nader aan de vervulling. Met dezelve slaat de vrees in het schuldige hart der Fransche ambtenaren van allerlei rang, die hunne vloekgenooten uit verwijderde oorden zien aanspoeden, om veiligheid in Frankrijk te vinden. Molitor begeeft zich met zijne manschappen, benevens de Douaniers, uit Amsterdam naar Utrecht. Nu slaat de vlam van den opstand in de hoofdstad uit. Al, wat gezag van 's Keizers wege voert, ontvlugt deszelfs dreigend gevaar. En de nood en regeringloosheid zelve brengen, door middel der schutterij, eene eigene vaderlandsche stadsregering op het kussen, die de rust herstelt en handhaaft, doch ook niet verder gaat.
Nu achten reeds genoemde mannen, van hogendorp en van stijrum, den tijd gekomen, om aan de bevrijding van Nederland te werken. Hier wordt de karakterschildering van eerstgemelden ingevlochten, op eene wijze, die den kunstenaar, maar inderdaad nog meer het voorwerp zijner kunst, den man, die stof tot zulk eene schets kan geven, tot de hoogste eer verstrekt. Terstond daarop volgt de beeldten is van den ander',
| |
| |
eene niet min schoone schilderij, bij welke het roerend is voor het gevoelig hart, dat de krijgsman (en zijn moed blijkt straks op de zwaarste proef) door zachtheid en rondheid der vormen (om in het beeld te blijven) boven den staatsman zelfs gunstig afsteekt. Dit tweemanschap, van tijd tot tijd gesterkt door mannen, wier namen niet onvermeld zullen blijven, is van nu af aan de spil, 's Gravenhage het middelpunt der omwenteling, in van der palm's tafereel. Vanhier gaan de pogingen uit, om die groote staatshervorming terstond op eenen breederen grondslag te vestigen; om, door eene stoute, krijgshaftige houding, meer en meer ontzag in te boezemen - vanhier de zendelingen naar Amsterdam en Rotterdam, om aldaar het werk te voltooijen, de afgevaardigden naar den prins van oranje, om hem tot dadelijke aanvaarding van het bewind te nopen, reeds in zijnen naam opgevat, benevens de boden, om de verbondene legers tegen te snellen en tot spoedige hulp te persen. Slechts het allerlaatste bedrijf des belangrijken schouwspels, de uitroeping van den souvereinen Vorst, wordt te Amsterdam volspeeld. Daarmede is Nederland hersteld, en, na eenige weinige trekken, legt de kunstenaar het penseel neder.
Aldus gaven wij eenig denkbeeld van het geheel. Deze is de omtrek der schilderij, met hier en daar een toets, om de houding nader aan te duiden. Doch, hoe belangrijk dit is in dusdanig stuk, als uit het verband der geschiedenis losgerukt, het is op verre na niet alles. De Schrijver zelf spreekt van doorvoeden met merg, doorvlechten met zenuwen. De verdere ordonnantie, de groepéring, het licht en bruin, met de naauwkeurigheid der teekening en den gloed der kleuren - ziedaar een flaauw denkbeeld van hetgeen te doen overschiet! Een gedenkstuk voor Neêrlands verlossing, door den geest uit loutere woorden opgerigt, moet even waar als fraai, even voldoende zijn voor het verstand als voor het hart.
Inderdaad, van der palm heeft in elk opzigt meer gedaan, dan wij hadden durven verwachten. Licht en gloed, waarheid en lof zijn op het schoonst vereenigd. De mislukte poging, om Staten-Generaal bijeen te roepen, wordt gegispt, maar op eene wijze, die meer vereert dan schandvlekt. De uittogt tegen Woerden wordt verdedigd, doch zoo, dat het gebrek aan waakzaamheid en tucht, bij de volvoering, geenszins wordt over het hoofd gezien. Het dralen van Am- | |
| |
sterdam, om eene dadelijk vijandige houding aan te nemen, brengt deze stad in de schaduw van den Haag, maar niet, zonder dat gronden voor haar gedrag worden opgegeven, die voldoend licht op dezelve terugkaatsen. Het openlijk planten van den standaard des opstands wordt met warmte, en niet min klemmend, verdedigd; dit is eene hoofdpartij, en zij is met eene zorg en een geluk bewerkt, die niets te wenschen overlaat, die den roem van ons vaderland beslist. De verheffing van oranje ten oppermagtigen zetel wordt niet voorbijgezien, en het standpunt, dat ons hier wordt aangewezen, brengt de onvermijdelijke aanleidingen en duchtige gronden tot deze gebeurtenis teffens voor den geest. Hier en daar wordt een brief of eene aanspraak ingevlochten, die niet zoo uit mond of pen schijnt gevleeid te zijn; maar het karakter van personen en omstandigheden is daarin zoo wél bewaard, dat het geene verdichting mag heeten. De karakterschetsen, eindelijk, mogen sommigen vleijend voorkomen, te hoogen lof voor levende personen te behelzen - de wijze man heeft daartoe inderdaad louter mannen gekozen, op welken geene vlek rust, en, zoo wij durven vertrouwen, nooit zal kunnen hechten. Voeg bij deze onderscheidene deelen, het eene al fraaijer dan het andere bewerkt, en allen onderling op het - zullen wij zeggen: natuurlijkst of kunstigst (trouwens, de hoogste kunst is natuur, gelijk natuur de hoogste kunst is) geschikt
en afgewisseld - voeg hierbij een fraai en levendig tasereel van het woelig Amsterdam, bij den aanvang der dadelijke gebeurtenissen in ons vaderland, nog eenige heerlijke trekken van 's Vorsten intogt aldaar, meer in het midden, en geene minder bevallige schets van het lagchend Rotterdam, aan het einde van alles; en gij hebt een geheel, dat gewisselijk naast de volkomenste stukken van alle landen, en alle tijden, mag gesteld worden.
Maar, is er dan niets ten laste van den Schrijver? En moeten zij, die hem den krans hebben toegereikt, zij, die hierover luide gejuicht hebben, juist geacht worden, den flempel der volkomenheid en onfeilbaarheid op zijn werk gedrukt te hebben? Elk zal het tegendeel erkennen, die de menschelijke onvolkomenheid in alles erkent. Moesten wij, op dezen grond, volstrekt iets aanmerken..... doch, wie weet, of onwillekeurige partijdigheid deze bedenking zelve niet ingeeft..... het zou zijn, dat het gebeurde in den Haag
| |
| |
met eene zekere voorkeur boven Amsterdam is behandeld. Hier riep de volksstem den opstand uit; dáár verklaarde hem de moed van enkele grooten - en beide uitten zich in hunne taal, zoo als zij kunnen en steeds gewoon zijn geweest. Hier nam de voorzigtigheid vervolgens de overhand, en men poogde door sluwe misleiding het behoud te beproeven, alvorens tot openbaar geweld de toevlugt te nemen; dáár vertoonde zich de onversaagdheid geheel bloot, en men riep den schrik te baat, waar de magt ontbrak. Eene geheel verschillende staatkunde poogde in den Haag dus-, in Amsterdam zoodanig voorwendsel aan den Franschen krijgsbevelhebber te geven, waarop eenmaal zijne verantwoording bij den Keizer kon afstuiten. De middelen en de gang waren verschillende; doch, na afrekening van omstandigheden en uitkomsten, is de lof welligt volkomen gelijk te stellen.
Onze andere aanmerking zou vallen op de breede redenering over de opdragt der Souvereiniteit. Als nuttig en wettig komt deze opdragt bij die redenering blijkbaar voor - haar daarenboven als natuurlijk en noodzakelijk te doen voorkomen, is den Schrijver, naar ons oordeel, niet zoo wél gelukt. Het handelen in 's Prinsen naam was een aangevat hulpmiddel, en geenszins onbestaanbaar met het denkbeeld van Eminent Hoofd, voorheen aan de waardigheid van Stadhouder en Admiraal-Generaal gehecht.
Derdens hebben wij zachtelijk gestooten op eene kleinigheid in den vorm. Zij is, dat de Auteur somtijds spreekt over het uitstellen, en daarna over het plaatsen, van eenige karakterschets. Dit duidt, in ons oog, een weinig al te veel bedaardheid, te veel opzet en kunst aan. De natuur zelve houdt doorgaans hare werkplaats, hare raderen en veren verborgen, om ons enkel uitkomsten te doen zien. Hiertegen moeten wij wederom betuigen, dat de vloeljende stijl zoo verre verwijderd is van alle stijfheid en kunst, dat hij hier en daar aan het losse, het onachtzame grenst, schoon ook van dezen kant in geene fout vervallende.
En nu willen wij den lezer geen geurig nageregt uit 's mans eigenen voorraad onthouden. Een of ander der karakters komt ons daartoe wel het voegzaamst voor. Doch, welk zullen wij kiezen onder alle de meesterstukken? Een der reeds genoemden? Of dat van kemper, die niet te treffen moge zijn door den portretschilder, maar des te volkomener ge- | |
| |
troffen is in de zedelijke schets van zijne kennelijke gemoedsgesteldheid? Of dat van van der duin, de derde in het bondgenootschap tot redding des lands, het blanke beeld van oud-Hollandsche trouw en vertrouwen? Of zullen wij ons tot de enkele trekken bepalen, met eene beschroomde hand op het papier geworpen, om den besten der Koningen aan te duiden? Neen, wij willen niet stouter zijn dan van der palm; wij willen het doek niet wegrukken, dat hij over de majesteit der oppermagt heeft geworpen. Maar, de man, die naast hem staat, die het eerst de gedachten opvangt uit zijne ziel, om ze, als een staag gezuiverde stroom, in woorden en daden te doen afvloeijen tot hare bestemming - de man, die niet slechts het schip van staat hielp redden, maar nog aan het roer staat, en van duurzaam, onschatbaar belang voor den lande is - de Secretaris-generaal, anton reinhard falck, sta hier voor aller oog, tot welken van der palm's gedenkstuk niet, maar dit geschrift wel mogt komen!
‘Er zijn weinige menschen, die zoo veel groote gaven van geest en gemoed in zich vereenigen als falck. Een hoofd, zoo helder, een overzigt, zoo ruim, een blik, zoo fnel en gewis, dat het ware en goede zich van zelf aan hem schijnen te ontdekken, misleiding of begoocheling het masker voor hem strijken. Gevormd door de Schriften der Ouden, door strenge en regelmatige studien, die hem zelfs als Geleerden in het Nederlandsch Instituut eene plaats verwierven; door de natuur met smaak en gevoel voor het schoone begiftigd; door oefening rijk in kennis, zoo wel der wereld als der boeken; bij uitstek beschaafd, bevallig in den omgang, voor fijne scherts zoo wel als gepasten ernst gestemd; is hij in den kring der geletterden, in de gezelschappen van den goeden toon, en in de vergadering der Staatslieden gelijkelijk op zijne plaats. Staatsman te zijn, was zijne bestemming: en paart hij met zijne overige talenten alle de behoedzaamheid, tot dien stand vereischt; bezit hij de groote kunst van te zwijgen zonder achterdocht te wekken, en te spreken zonder zich bloot te geven; de nog grooter kunst, om zijne hartstogten te bedwingen, om niet slechts te volharden waar pligt gebiedt, maar ook om te kunnen buigen, waar eer en trouw het gedoogen; wat post is dan voor zijne bekwaamheden te hoog, waarin hij zich niet handhaven kan, tot roem en heil van zijn Vaderland en Vorst? Hoe gerustelijk aan
| |
| |
hem eene gewigtige onderhandeling kan worden toevertrouwd, dat moge de Amsterdamsche Koophandel getuigen, die hem in den jare 1812 de aangelegenste en teederste belangen aanbeval, om bij het Hof van Petersburg te vereffenen. Indien men hem toen aldaar, gelijk daarna, gekend had, zijne reis zou niet te Stokholm gestaakt zijn. Kan somtijds zulk een karakter, bij het klimmen in jaren en eer, bij het getuigenis dragen van vele streken en slechtheden, bij den schijnbaren nooddwang om list door list te ontwapenen, iets verliezen van zijnen zachten en schoonen omtrek, van zijne meêwarigheid of rondborstigheid; deze bezorgdheid moge omtrent anderen oprijzen, doch niet omtrent falck! Hem behoedt en behoede steeds daarvoor zijn zuivere verstandelijke en zedelijke zin, zijne braafheid, door niemand besproken of berispt, en dat echt Nederlandsch hart, 't welk bij Nederlands herstelling zich luisterrijk openbaarde.’ |
|