bezig gehouden. De Heer villaume brengt eene menigto voorbeelden, niet alleen van anderen, maar ook van zichzelven, te berde, waarin de droom volstrekt afwijkt van den gewonen loop der voorstellingen in den wakenden toestand; zoodat niet alleen geenszins de denkbeelden, die men onmiddellijk of daags te voren had, maar zelfs die van het geheele voorgaande leven volstrekt niet in sommige droomen voorkomen, maar door de avontuurlijkste spelingen der verbeeldingskracht, door gedachten zelfs, die met onze doorgaande voorstellingen meer of min strijdig zijn, worden vervangen. (Het verband, echter, tusschen de gewone reeks der voorstellingen, in zeer vele droomen, is niet te ontkennen. Vrouwen droomen zelden van staatkunde, en lagchen den man uit, die in zijnen droom keizers, koningen enz. ziet. Het is ook opmerkelijk, dat men veel meer van de eerste woning zijner kindschheid, dan van die, welke men thans bewoont, droomen zal. De Reç. kan dit uit eigene ondervinding, en uit die van vele bekenden van verschillenden ouderdom en stand, getuigen.) Daarna wordt het gevoelen van muratori beschouwd, dat de ziel in den droom werkzaam is, doch zóó, dat de verbeeldingskracht daarbij de heerschappij over het verstand behoudt. Villaume loochent het eerste; hij acht de ziel in den droom volmaakt lijdelijk, doch gist, dat die droom door eene of andere ligchamelijke kracht (misschien de zenuwvezelen) wordt voortgebragt, die ligtelijk in den slaap door het bloed getokkeld worden, even als een onkundig speler de toonen van een klavier in het wilde aanslaat. Deze verklaring, die de Schrijver zelf nogtans slechts voor een vermoeden opgeeft, is vrij vernuftig, en schijnt ook door den zamenhang tusschen verhit of zwaar bloed, en benaauwde, althans zeer levendige droomen, een' meerderen graad van waarschijnlijkheid
te bekomen. Voorts gist villaume, dat de verbeelding, bij dag door de levendige indrukken der zinnen en door het verstand beteugeld, des nachts, als 't ware, uit den band gesprongen, ongehinderd haar spel oefent. De ziel, echter, schoon lijdelijk, heeft toch bewustheid van hare droomen. (Men weet somtijds, dat men droomt; en ook buitendien herinnert men zich dikwerf het gedroomde. Er heeft dus ook geheugen bij den droom plaats. De persoonlijkheid kan zonder verstand plaats hebben, gelijk de ondervinding leert; doch waar zijn de