| |
Nationaal Gedenkboek der hernieuwde Nederlandsche Unie, van den jare 1813. Door J. Konijnenburg. Met Platen en Portretten. In 's Gravenhage, bij J. Allart. 1816. II en 672 Bl. f 4-16-:
De titel dezes boeks is eenigzins zonderling. Welke Unie is het, die in 1813 vernieuwd is? Die van Utrecht, waardoor de grond tot ons eigenlijke Vaderland, de Vereenigde Nederlanden, en tot deszelfs voorbeeldeloozen bloei, gelegd is? Doch de aanneming der Staatsregeling, waarbij de Souvereine Vorst der Vereenigde Nederlanden werd aangesteld, had plaats in 1814. Of de Gendsche Bevrediging, die alle Nederlanden moest hereenigen, maar daarentegen, (quod omen Deus avertat!) door de weêrbarstigheid, verraderij of eigenbelangzucht der Zuidelijke Provincien, geene acht jaren duurde, eer dezen zich, tot loon voor oranje's vaderlijke bedoelingen en opofferingen te hunnen behoeve, den vreemdeling in de armen wierpen? Doch hetgeen hierop misschien met eenige mogelijkheid zou kunnen slaan, is in 1815 gebeurd. Wij gelooven echter, dat de Schrijver de eerstgemelde Unie bedoelt, waartoe zekerlijk de grond reeds in 1813 gelegd is, door de eigene vrijmaking der zeven vereenigde Gewesten. De titel is dan evenwel niet volkomen juist. Gedenkboek van
| |
| |
Nederlands Bevrijding, Verlossing, of Omwenteling, zon gepaster geweest zijn.
Het oogmerk dezes boeks, zegt de Heer konijnenburg in zijn Voorberigt, verschilt ten eenemale van dat des Heeren bosscha in zijne Geschiedenis. Het moet meer tot kleine bijzonderheden afdalen, belangrijk ook voor den tijdgenoot, maar die ‘in eene wijsgeerig bewerkte Geschiedenis’ niet te pas komen. De Schrijver wil, als 't ware, (gemeenzaam) tot het Nederlandsche Volk spreken, en hetzelve, ook door afbeeldingen in vrij aanzienlijken getale, de beleefde gebeurtenissen sprekend herinneren, en weder voor den geest brengen. Uit dien hoofde is dan ook dit werk (gelijk de Uitgever billijk doet opmerken) bij uitstek laag in prijs gesteld, en steekt daaromtrent wezenlijk zeer voordeelig af bij den onmatig hoogen prijs der Geschiedenis van den Heer bosscha; te meer, daar de druk hier zeer compres is.
Uit het genoemde oogpunt beschouwd, is een Gedenkschrift der Omwenteling van 1813 en harer onmiddellijke gevolgen gewis voor elken Nederlander (der Noordelijke Provincien, die bij de verlossing alleen werkzaam geweest zijn) van belang, en wordt geenszins overtollig gemaakt door het werk van bosscha. Wie zou over eene gebeurtenis, waarmede alle de belangen van elk' onzer zoo regtstreeks, zoo onmiddellijk in verband stonden, die zulke treffende blijken van Gods vaderzorg voor Holland oplevert, wie zou over zulk eene gebeurtenis niet gaarne tweederlei berigten lezen; opdat tijdgenoot en naneef ze met onuitwischbare letteren in hoofd en hart graveren? Doch wij eischen dan ook niet te veel van zulk eenen Geschiedschrijver, (zoo hij al, gelijk hier, van de vorderingen afstand doet, die de wijsgeerige Geschiedschrijver moet bevredigen) wanneer wij duidelijkheid, naauwkeurigheid, gemakkelijkheid en levendigheid van voorstelling in hem verlangen. Zien wij nu, of de Heer konijnenburg aan deze onmisbare vereischten van een Volksboek voldaan hebbe.
Zijn stijl is meer beknopt dan uitvoerig. Zelden zoekt hij zijne perioden te ronden; men ziet het, dat hij meer welgevallen heeft in de afgebrokene volzinnen van seneca, dan in de bevallige uitvoerigheid van cicero. Wij gelooven echter, dat (hoezeer deze laatste ook tot een uiterste kan gedreven worden, en dan gewis allernadeeligst is) nogtans de
| |
| |
duidelijkheid in een Volksboek meer nog door tamelijk lange, dan door geheel ineengedrongene volzinnen bevorderd wordt. En deze laatste nogtans bemint de Heer konijnenburg bij voorkeur: iets, 't welk hier en daar aan den stijl het voorkomen van moeijelijkheid en gedwongenheid bijzet. Kan, b.v. de ledigheid grimmelen langs de straten? (bl. 70.) De Heer van hogendorp wordt op bl. 282 gezegd, eene uitvoerige schets van Constitutie ontworpen te hebben, gegrond ... op de leemten, bij ondervinding kenbaar in de te groote magt der steden en staten, enz. Eene Staatsregeling, op leemten gegrond, is zekerlijk niet voor de Eeuwen ontworpen! De Heer konijnenburg heeft willen zeggen: op de aloude Constitutie dezer landen, met vermijding der leemten, enz. Uit al te groote zucht naar beknoptheid is hij dus onduidelijk geworden; en dit is te meermalen het geval.
Wat de naauwkeurigheid betreft, zoo geeft dit boek zekerlijk veelvuldige blijken van onvermoeide nasporingen, in een aantal bijzonderheden, welke juist met den boven ontwikkelden aanleg des werks overeenkomen, en nergens elders gevonden worden. Wij hebben omtrent degene, die ons Vaderland aangaan, weinig of niet van belang aan te merken; doch meer dan ééne grove afwijking van de geschiedkundige waarheid is ons ten aanzien van de buitenlandsche gebeurtenissen (die hier zekerlijk niet dan kortelijk, en als in 't voorbijgaan, worden aangestipt) voorgekomen. Op bl. 17 schijnt het, alsof in Mei 1813, toen napoleon uit Parijs terugkwam, slechts Rusland en Zweden zich naauwer hadden verbonden, terwijl Pruissen nog steeds wankelde! Men weet echter, dat Pruissen te Lutzen en Bautzen de hoofdmagt, en Rusland slechts Bondgenoot was. Zoo verre was het van wankelen, dat reeds alle jonge manschap in Pruissen vol brandende vaderlandsliefde tot de wapenen gevlogen was! Napoleon nam ook zijne stelling niet aan de Elbe, maar aan de Saale. Op bl. 18 wordt de flag bij Lutzen als eene nederlaag van napoleon beschouwd, en de uitkomst ter staving van dit gezegde ingeroepen. Deze uitkomst was echter nadeelig voor de Bondgenooten: zij moesten tot, ja verre achter de Elbe terug. Wat behoeven wij thans nog het aantal hunner buitendien zoo wonderbare zegepralen te vergrooten? (Bl. 22.) De voordeelen, door den Kroonprins van Zweden op oudinot behaald, waren later dan het Manifest van
| |
| |
Oostenrijk, hetwelk hier voorkomt, als ten deele daarop gegrond te zijn. Pruissen nam ook thans niet eerst deel aan alle bondgenootschappelijke bepalingen. De Schrijver laat (bl. 27) moreau aan de Katzbach sneuvelen; het is bekend, dat hier het Silezische leger onder blucher stond, en moreau ontving verre van daar, bij het groote leger, in alexander's armen, onder de muren van Dresden, de doodwond. Wittenberg (bl. 30) is niet vóór, maar eene vrij ruime poos ná den slag van Leipzig ingenomen. Het gerucht liep toen wel, doch dit was voorbarig. Wie zal gelooven, (bl. 32) dat de slag bij Leipzig den Bondgenooten, terwijl zij 80,000 Franschen velden, niet meer dan 5000 man aan dooden en gekwetsten gekost hebbe? Zulke verkleiningen zijn der Bulletins van napoleon waardig! Bij Hanau (bl. 34) waren geene Russen, maar Beijerschen en Oostenrijkers. Welk eene zonderlinge opgave der door de Bondgenooten in het laatst van 1813 veroverde vestingen! (bl. 35) Stettin, Praag, (eene ongerepte Oostenrijksche stad) Torgau, Lanskroon, (in Zweden?) Dantzig, Wittenberg, Nuis (een open stadje, door een' kleinen strooptogt, wegens de Magazijnen, overrompeld en straks weder verlaten.) Hoe zondigt de opgave der veldslagen in Spanje (bl. 36) tegen de Tijdrekenkunde! Vittoria, (in 1813) Rodrigo, (Ciudad-Rodrigo) Bajadoz, (beide in 1811)
Salamanca (in 1812) en de Bidassoa (weder in 1813) staan op deze wijze achter elkander. Op bl. 44 heet het, dat blucher Metz en Thionville na geringen wederstand in handen kreeg. Beide deze vestingen zijn toen geheel niet, en Metz zelfs niet in 1815, in de handen der Bondgenooten gevallen. Bij Laon vielen de 3000 Franschen den Oostenrijkeren niet in handen; dezen stonden daar niet, maar wel de Pruisen en Russen onder blucher. (Zie bl. 46. Van denzelfden veldslag wordt nog eens op bl. 49 gewaagd.) Wie heeft iets gehoord van eene nederlaag te Vitry en St. Dizier, waarbij buonaparte zelf 5000 dooden, 7000 gevangenen en 100 stukken kanon zou verloren hebben? In November (vóór de Omwenteling) zou napoleon bij de Onderhandeling te Châtillon (die eerst in Februarij en Maart plaats had) stellig verklaard hebben, van het bezit der Hollandsche Gewesten tot geenen prijs te willen afzien. Vele dezer mistastingen schijnen gering, en derzelver gisping naar vitterij te zweemen; doch in eene Geschiedenis, zoo nabij ons in tijd
| |
| |
en plaats, en van zoo veel algemeen gewigt, wordt elke bijzonderheid belangrijk. Over 't algemeen is deze eerste afdeeling, een kort overzigt van den Veldtogt van 1813 en 14 bevattende, wezenlijk al te kort voor den inhoud, en gansch niet vrij van verwardheid in de voorstelling; zoodat het, volgens deze beschrijving, zeer moeijelijk zou wezen, zich een deukbeeld van deze onvergetelijke veldtogten te vormen.
De Heer konijnenburg heeft vervolgens eene wijze van daarstelling verkozen, die zich opzettelijk van de tijdrekenkundige orde verwijdert; door namelijk de Geschiedenis in onderscheidene massa's of afzonderlijke groepen te behandelen. Zie hier dezelve: 1.) Kort Overzigt van den Veldtogt van 1813 en 1814, met (het) verdrag der zaamverbondene Mogendheden, te Parijs gesloten. 2.) Maatregelen in Holland, om zich van het juk der Fransche dwingelandij te ontslaan. 3.) Komst van Z.K.H., den Heere Prinse van Oranje, in Nederland, en de vestiging van 's Lands Constitutie. 4.) Ontruiming der Hollandsche Vestingen en Steden van Fransche krijgsbenden, door medehulp der Europesche Geallieerden. 5.) Beschouwingen, uit de voorgaande Geschiedenis bij wijze van gevolgtrekking afgeleid. - Deze stukken nu zijn bijna onafhankelijk van elkander behandeld. Na, in de eerste afdeeling, reeds de verovering van Parijs te hebben vermeld, keert de Geschiedboeker, in de tweede, naar de velden van Leipzig, en vijf maanden in tijd, terug, zonder zich zelfs op het reeds vermelde te beroepen. Men is in de tweede afdeeling reeds tot de verovering van Helvoetsluis, in Wintermaand, gevorderd; en wordt in de derde, als ware 't eene nieuwe Geschiedenis, op nieuw rondgeleid in alle de doolhoven, en aanschouwer van alle de botsingen, der Omwenteling van 1795 en later; iets, 't geen blijkbaar tot de inleiding behoord had; te meer, daar hier iets van de springveren der geheele herschepping, de overleggingen door de Heeren van hogendorp enz., gezegd wordt, om het land, met verlossing van het
slavenjuk, tevens eenen vasteren vorm van bestuur te geven. Is deze derde afdeeling, met de vestiging der Staatsregeling op den 30 van Lentemaand 1814, ten einde, zoo moeten wij andermaal naar Leipzig terug, om de onderscheidene togten en werkzaamheden der Bondgenooten te bezien, waardoor onze vestingen voor en na berend, en gedeeltelijk ingenomen werden. Niemand zal ontkennen,
| |
| |
dat deze form, door het kruisen van zoo vele telkens afgebrokene en hervatte leiddraden, den minbedrevenen Lezer moet verwarren, en hem den eigenlijken draad der Geschiedenis doen missen. Het is eene form, die alleen bij een overzigt in 't groot, bij eene vlugtige oratorische beschouwing der gebeurtenissen voegt, niet bij een verhaal, 't welk tot op kleine bijzonderheden afdaalt, en waarbij men dus ook eene tijdrekenkundige orde verlangt, om zich deze voorvallen te gemakkelijker voor den geest te brengen. De grootste Geschiedschrijvers hebben zelfs deze wijze van doen niet versmaad. In thucydides wordt men, om het gebeurde van elken zomer en winter uit elkander te houden, soms van Athene naar Sicilië, en vandaar naar Thracië of Lesbos, en terug, verplaatst; tacitus boekt de gebeurtenissen van ieder jaar, hoe ver in plaats verwijderd, zorgvuldig achtereen; hooft drukt volkomen het voetspoor van thucydides; en zelfs herodotus, hoezeer voor het oog een' anderen weg inslaande, houdt nogtans een' naauwelijks zigtbaren leiddraad vast, waaraan hij en Egypte, en Scythië, en Afrika vastknoopt.
Voor het overige hebben wij reeds gezegd, en bekennen nogmaals gaarne, dat er zoo vele goede en belangrijke bijzonderheden in dit werk te vinden zijn, betrekkelijk de binnenlandsche lotgevallen, dat wij het voor die klasse van Lezers, welke gaarne een welgeschreven, uitvoerig verhaal der Omwenteling willen lezen, waarin welligt ook de pogingen hunner plaats, om de vrijheid te herwinnen, of het lijden van hen en de hunnen, in de belegering hunner stad, geboekt of aangestipt worden, zonder dat zij juist de hooge vorderingen der Geschiedenis kennen of verlangen, - dat wij het voor deze klasse van Lezers nuttig en belangrijk oordeelen; maar dit oogmerk beter nog bereikt zouden keuren, indien de stijl minder gedrongen, de geschiedenis der voorafgaande en volgende veldtogten een weinig beter en naauwkeuriger uiteengezet, en de natuurlijke volgreeks der gebeurtenissen meer in 't oog gehouden ware. De zeer billijke prijs moet het werk nog te meer aanbevelen. In eene volgende Recensie zullen wij op onderscheidene bijzonderheden terugkomen, en aantoonen, waar het hier en daar van de Geschiedverhalen der Heeren bosscha en chad verschille. |
|