| |
De laatste Veldtogt van Napoleon Buonaparte, door Mr. Jacobus Scheltema, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Lid van het Koninklijk Instituut en andere Maatschappijen van Wetenschap. Te Amsterdam, bij H. Gartman. 1816. In gr. 8vo. XVI en 300 Bl., en 172 Bl. Bijlagen. f 5-5-:
Het werk, hier door ons aangekondigd, verschijnt niet onverwacht. Reeds eene poos tijds was het oogmerk van den Schrijver daartoe bekend; men wist, dat hij zelf naar België gereisd was, om de plaatselijke liggingen op te nemen; men kende zijne bekwaamheden in den stijl der Geschiedenis, onder andere ook uit de Vergelijking der afschudding van het Spaansche en Fransche juk; en men zag dus niets middelmatigs, bij het verhaal van zulk eene gebeurtenis, te gemoet. In deze hooggespannen verwachting deelden ook wij, en - wij zijn niet teleurgesteld geworden. Het werk is, naar ons gevoelen, het onderwerp en den Schrijver waardig.
Vooraf gaat eene opdragt aan den Prins van Oranje,
| |
| |
den held der gebeurtenis. Het vaderlandsche hart van scheltema stort zich hier, in bondige taal, jegens den spruit van frederik hendrik uit, gelijk hooft voorheen jegens dezen held, bij de opdragt zijner Nederlandsche Historie, zijn bewonderend gevoel had botgevierd. Deze kortbondigheid en zaakrijkheid van stijl, aan kracht van taal gehuwd, welke het eigendom van den Nederlandschen tacitus zijn, heeft de Heer scheltema zich door lange beoefening zoo eigen gemaakt, dat die bij hem in bloed en merg zijn overgegaan, en hij dus de voordragt van hooft navolgt, zonder eene altijd belagchelijke gemaaktheid, die slechts zinsneden en woorden ontleent, en niet let op de groote taalverandering, in twee Eeuwen tijds voorgevallen.
De Geschiedenis zelve begint met eene noodzakelijke inleiding, en de voorbereidselen tot den veldtogt. Meesterlijk worden dezen geschetst; en hier is eigenlijk de Geschiedschrijver (natuurlijk door zijne betrekkingen meer met staatkundige handelingen, dan met de bijzonderheden der krijgsverrigtingen gemeenzaam) op zijnen waren grond. Zij geven hem meer dan eens gelegenheid tot korte, fiksche trekken, en tafereelen, die den meester kenmerken; b.v. de vlugge schets van het onderwerp, op bl. 2-7; de zedelijke gesteldheid des Franschen legers, bl. 13-15; de schilderij der snelle, doch voor hemzelv' al te vroege, wederverheffing van napoleon, bl. 25-29; van zijn' benarden toestand, bl. 35-45, e.a.m. Wanneer nu verder de Schrijver, volgens zijn ontwerp, de optogten, bewegingen en schokken der wederzijdsche legers moet vermelden, zoo is het niet wel mogelijk, overal dezen toon vol te houden; te minder, daar de hedendaagsche krijgskunde, die slechts in groote massa's vecht, meer eene algemeene dan bijzondere dapperheid vereischt, en dus den nieuweren Geschiedschrijver daaromtrent bij dien der Oudheid in een' nadeeligen stand plaatst, ja zelfs nog bij hooft, in wiens verhaal meer de worsteling door- | |
| |
straalt van een Volk, 't geen van stad tot stad, ja bijna van man tot man, den vijand wederstaat, dan van krijgsmachines (gelijk toch de hedendaagsche legers zijn).
Deze aanmerking strekke geenszins, om de verdienste van den Heer scheltema te verkleinen, maar veeleer om die in een helder daglicht te stellen, daar hem de overwinning op die zwarigheid zoo menigmalen gelukt is, vooral in de meesterlijke schildering van het slagveld te Quatre-Bras (bl. 110), de hagchelijke kans bij Waterloo (bl. 128-131), het deel der Nederlanders in het barnende gevaar (bl. 154-158), de zege (bl. 172-178), de vervolging (bl. 183-192), het slagveld bl. 192), de aandoeningen te Brussel (bl. 196), en verv. Hij heeft zich met reden van dat overdrevene Purismus onthouden, 't welk alle legertermen in zuiver Nederlandsche bewoordingen wil uitdrukken, en waarvan hooft in zijnen tijd zulke afschrikkende voorbeelden gegeven heeft. Doch waarom dan toch blijkbaar onduitsche woorden te hollandiséren, door b.v. korpsen, kavallerie enz., in plaats van met de c, die den vreemden oorsprong kenschetst, met de k te schrijven, en dus het burgerregt te schenken?
Na dus den vorm dezer belangrijke Geschiedenis kortelijk beschouwd te hebben, zullen wij nog iets van de stoffe zeggen. De hoofdzaak is zekerlijk genoegzaam bekend; en sommigen zullen misschien vragen: waartoe deze nieuwe Geschiedenis, na zoo vele berigten van de Engelsche, Pruissische zijde, van Fransche Buonapartisten en Koningsgezinden? Maar ééne zaak was, buiten ons land, niet of naauwelijks bekend; alle deze verhalen zwegen er van, en zij verdiende toch zoo volkomen, door geheel Europa geroemd te worden, bij ons van mond tot mond te vliegen: het aandeel van Nederlanders in die gevechten; de lof onzer dapperen. Dit oogpunt is het, dat de Heer scheltema zich gekozen heeft, en daarop komt de slotsom zijner nasporingen neder. Dat dus de Prins van Oranje, wien reeds de stem der Natie den Held van Nederland noemt,
| |
| |
het middelpunt dezes verhaals zij, is ligt te bevroeden; en met volkomen regt zegt scheltema: ‘Bij den Nederlandschen Schrijver konde er geen twijfel zijn, aan wien de Geschiedenis der laatste krijgsbedrijven moest worden opgedragen.’ Doch, behalve deze handhaving van de eer eener Natie, bij den vreemdeling, dien zij altijd meer dan regt doet, zoo menigmalen miskend, wilde de Schrijver ook vele misvattingen, die de onderscheidene verhalen dezer gebeurtenis bij den tijdgenoot hebben in omloop gebragt, voor de fakkel der oordeelkunde en het licht der waarheid doen verdwijnen. Van dien aard is, onder andere, het volkomen valsche verslag van den dood des Hertogs van Brunswijk in den Rheinischen Merkur, dat bekende blad, waarin goede bedoelingen zoo vaak langs verkeerde middelen zouden bereikt worden, en gezonde aanmerkingen naast leugenachtige berigten stonden. (Zie bl. 113 in de Noot.) Dit berigt, hetwelk den Hertog de eere des eersten wederstands, die met alle regt onzen Kroonprins behoort, bij uitsluiting toekent, zelfs met een' ongunstigen tegenslag op de andere Bevelhebbers, die den dans van het vrolijke bal boven den krijgsdans, het spel der dansmuzijk boven het spelen van het geschut zouden hebben verkozen, wordt met den aan verontwaardiging grenzenden ernst, dien de zaak vereischt, gelogenstraft.
De bijlagen en bijvoegsels, schoon reeds van elders bekend, behooren tot eene Geschiedenis als deze. Het zijn (behalve een gesprek van napoleon met den Zwitserschen Generaal d'affry) de officiéle berigten der Nederlandsche, Britsche, Pruissische en Fransche Veldheeren; de maatregelen van den Hollandschen Oppergeneesheer brugmans, aan wien de Brabanders (en dat zij dit nimmer vergeten!) de bewaring voor de legerpest te danken hebben, die hun schoone land in eene woestijn had kunnen verkeeren; lijsten der Ridders van de Willemsorde; de namen derzulken, die zich door dapperheid onderscheiden hebben, doch in of na den slag gebleven zijn; brieven van rouwbeklag aan
| |
| |
derzelver nabestaanden; staatsstukken, betrekkelijk de dotatie van het domein Soestdijk; staat en verdeeling van de beide legers der Bondgenooten; naauwkeurige staat der verliezen, vooral der Nederlanderen, met de naamlijst der gesneuvelde en gekwetste Militairen, (misschien zou hiervan, om het werk min kostbaar te maken, wel iets hebben kunnen achterwege blijven;) voorts nalezingen en eene narede, grootendeels getrokken uit een Engelsch verslag van den veldtogt, en, als toegift, een vers van Mr. d.j. van lennep, volmaakt in den ouden gespierden trant, en genoegzaam met de kracht van vondel gedicht. Eene kaart heldert de onderscheidene togten en standen der legers op.
Heeft de Schrijver zijn oogmerk bereikt, heeft hij aan Neêrlands heldenroem eene gedenkzuil gesticht, duurzamer ligt dan metaal, ook zijnen naam zal die zuil vermelden, en de nakomelingschap zal vernemen, dat, na een' langen nacht van schande, in dit heerlijk tijdstip, waarop Nederland op nieuw te land en ter zee zijne vijanden (die tevens de vijanden der menschheid zijn) weet te overwinnen, het ook zoo vele Dichters vindt, om zijnen roem te bezingen, zoo vele Redenaars, om dien te vermelden, en eene trits waardige Geschiedschrijvers, stuart, scheltema en (dien wij boven allen moesten genoemd hebben) van der palm, wiens Gedenkschrift op onze verlossing door de beste keurmeesters van stijl en inhoud de bekrooning zoo ruim is waardig geoordeeld. Mogten wij ons lang in zoo veel licht en luister verblijden; en mogten dezelve, niet meer tanende door zucht tot het vreemde, bij een deugdzaam nakroost steeds helderder schijnen!
Wij kunnen ons niet onthouden, tot regtvaardiging van onzen lof, aan den stijl dezes werks gegeven, als een staaltje, van de reeds aangestipte schets van het geheel (bl. 2) het volgende mede te deelen.
‘Europa was in rust bij den aanvang. De tijding: buonaparte is geland! rolt gelijk de donder in eenen stillen zomernacht; een ieder springt op, grijpt
| |
| |
naar het geweer, en geheel Europa is in blakenden oorlog. Het verschrikkelijkste verraad baant napoleon den weg tot den troon. In twintig dagen reist hij van Cannes naar Parijs. Koning lodewijk verlaat Frankrijk, en het Huis van Bourbon is ten tweeden male balling 's lands. De Corsicaan overweldigt de kroon ook ten tweeden male, en nu schijnt de man des bloeds de man des vredes: de wolf is op Elba in een lam veranderd. Niemand gelooft zijne geveinsde gematigdheid. Alle Vorsten en volken vereenigen zich tegen hem alleen.
Zijne Franschen wapenen zich insgelijks, en alle bedrijven van het groote treurspel, de Omwenteling, worden op nieuw in ééns afgespeeld: de kortheid des tijds houdt de vernieuwing der bloedtooneelen tegen. Murat verrijst aan het zuiden, en dreigt Italië in brand te steken. Hij stijgt als een vuurpijl, en verdwijnt even spoedig. De troon van Napels wordt verlaten, en Koning ferdinand van Palermo derwaarts geroepen, zoo onverwacht, dat het vóór weinige dagen onmogelijk scheen, en nu nog hemzelven ongeloofelijk moest voorkomen.
Op het einde tegenstand van den geweldenaar aan alle zijden. Binnen 's lands de Vendée aan het blaken, en alles gereed tot uitbarsting; buiten 's lands de legers in aantogt, legers van getergde en verbitterde vijanden, op wier genade nu, na het versmaden der groote barmhartigheid van het vorige jaar, niets meer te hopen viel. Eensklaps valt napoleon met al zijne magt in het Rijk der Nederlanden, en ons vaderland geraakt in het grootste gevaar. Er volgt een veldtogt, een veldtogt van vijf dagen, waarin meer gebeurd is, meer bloeds gestort werd, dan in vele vroegere oorlogen, met zoo vele en meer jaren op de gedenkrollen der menschelijke ellende gekenmerkt. In het eerst wordt het Pruissische leger overhoop geworpen door de overmagt en het geweld van den aanval; dan, te zelfden dage stoot de geweldenaar reeds het hoofd op onze hel- | |
| |
dendrommen, onder den Prins van Oranje. Wellington kiest vervolgens de meest geschikte plaats voor den grooten slag, en volvoert zijne voornemens met ongezien beleid. Blucher vertoont het wonder, om met een geslagen leger op den tweeden dag te kunnen aanvallen; en zoo wordt er in de velden voor Waterloo het groote gerigt gehouden. De Almagtige vonnist; Hij maakt de raadslagen der boozen en de gewone werkingen der Natuur, zoo wel als het beleid der bevelhebberen en den moed der legers aan deze zijde, dienstbaar tot het hooge doel, en zoo wordt deze veldslag de meest beslissende, waarvan de Geschiedenis gewaagt. Het schoonste en sterkste leger wordt in ééns vernietigd, en met hetzelve verdwijnt de magt des geweldenaars. Napoleon komt alleen terug over de Sambre, gelijk xerxes over den Hellespont.’
Ten besluite nog eenige trekken uit de regt Vorstelijke opdragt aan den Prins van Oranje.
‘In het warme gevoel des harten zie ik mij vervrijmoedigd, om, bij de betuiging van mijne dankbaarheid, mijne wenschen te voegen voor Uw bijzonder belang, waarmede het algemeene zoo naauw vereenigd is. Zij bepalen zich voornamelijk, dat Uwe dapperheid en krijgskunde nooit op nieuw zoo zwaar als onlangs mogen beproefd worden. Het zwaard roeste niet, maar het ruste. De helm, reeds topzwaar van lauwer, worde niet wederom opgezet. De beschermengel van Rusland biedt U den mirtekrans; de zachte hand der beminnelijke Grootvorstin doorweve dezelve met de schoonste rozen, en zoo vloeije U het genot toe der liefelijkste geuren van huisselijk geluk, wel schaars in Vorstenhoven, doch waarvan het verhevene voorbeeld van Uwe deugdzame Ouderen U de mogelijkheid en de waarde tevens heeft leeren kennen.
Alle liefhebbers des vaderlands houden zich verzekerd, dat Gij het woord, door Uwen Vader op het plegtigst gegeven, toen Hij de verzwaarde teugels van het bewind moedig opvatte, op de begonnene wijze en
| |
| |
in deszelfs voetspoor zult gestand doen. Zij verwachten den rijksten oogst van deze veelbelovende lente. Indien Uwe K.H. (het zij met de oude opregtheid gesproken) voortgaat, om met die trouw voor het vaderland te leven, met welke Gij niet geschroomd hebt de grootste gevaren te tarten, en des noods voor hetzelve te sterven, dan zal, dan kan het niet missen, of 's volks liefde zal, terwijl de wierook der dankbaarheid uit de harten opstijgt, het hobbelige van Uwen weg met bloemen effenen, en, voor het heil van den vrede en der burgerlijke veiligheid, kroonen van olijf en eikenloof bij afwisseling aanbieden, tot dat eene onverwelkelijke kroon Uw deel worde in beter leven en vaderland.’ |
|