Onderwijs omtrent het Kaartspel voor den Gemeenen Man. Door G. Benthem Reddingius, Theol. Doct. en Predikant te Assen. Te Zaltboemel, bij J. Noman. In kl. 8vo. 80 Bl. f :-10-:
Geen onderwijs in, maar omtrent het Kaartspel, en wel voor den gemeenen man. Het voorberigt roemt een Hoogduitsch geschrift van witting, waarvan de Schrijver hier en daar ook gebruik heeft gemaakt, maar hetwelk geschreven was voor een ander publiek, alleen voor aanzienlijker standen. Wij zijn niet genoegzaam bekend met het kaartspelend gedeelte van dat publiek, hetwelk zich nu de Heer reddingius kiest, om te beoordeelen, of hij voor hetzelve wel den juisten toon heeft gevat, en alzoo goed gevolg van zijne menschlievende poging kan hopen. Ons geschrijf komt ook zeldzaam onder het oog van dat gedeelte onzer medeburgeren; zoodat aldaar onze aanprijzing ook weinig vrucht belooft. Dat beschaafdere standen dan het boekje eens inzien, en waar zij kunnen het ter lezing geven, daar het behoort. De Schrijver is niet zoo stellig tegen kaart en spel, dat hij dezelve voor geheel ongeoorloofd houdt; hij keurt het misbruik af, en meent het alleen onder zekere bepalingen te kunnen toestaan; en wij zijn zeer genegen, hier met hem in te stemmen. Met dat al, en ook hier geven wij hem gelijk, houdt hij de vervulling dier voorwaarden, bij de mindere en meer behoeftige klassen, bij uitstek moeijelijk, en raadt hetzelve daarom aan deze ten sterkste af. Hij wijst de nadeelen en gevaren aan, voegt er voorbeelden bij, en lost eenige bedenkingen op. Wij prijzen 's mans oogmerk, en wenschen hartelijk, dat ieder, ook in hoogere standen, zich voor die gevaren en het misbruik hoeden zal. Wij gunnen den gemeenen man zijne uitspanning; zij is voor hem inderdaad behoefte: kon men bij hem (en waarom niet ook in iederen stand?) een meer leerzaam en minder gevaarlijk tijdverdrijf in een ledig uur, en dan geheel in den gezelligen kring en met zijn huisgezin, in zwang brengen! En ware het niet wenschelijk, dat men in de hoogere standen daartoe het voorbeeld gaf?