zing van de zoodanigen, die, dezer gevoelens van harte toegedaan, zich al te zeer verontrusteden; zij hebben inderdaad weinig te vreezen, zoolang zij nog mannen als muntinghe aan hunne zijde hebben, van wien zij echter ook wél zullen doen, den regten geest en strekking hunner beledene leerstellige gevoelens (voor zoo veel des noods) aan te leeren en te beoefenen. Eindelijk, ook zij, die welligt al te zeer vreesden voor scheuring en verbittering tusschen verschillend denkende, naar zich echter onderling hoogachtende en verdraagzame mannen, mogen ook deze Leerredenen lezen tot hunne geruststelling; want naauwelijks zal er iemand zijn
onder dezulken, die muntinghe niet gaarne, en met leering en stichting, meermalen hooren zou, hoe zeer hij van hem ook mogt verschillen, en die hem, als Christenleeraar, als uitmuntend Christenleeraar, om deze zijne gevoelens de hand van broederschap weigeren zou.
De Leerredenen zijn geen twistschrift, noch opzettelijke wederlegging van het genoemde geschrift; de Hoogleeraar stelt zijne meening slechts duidelijk en met ernst voor; echter gaf dat boekje hem tot de eerste en tweede aanleiding; de derde is een vroeger opstel, dat hij nu bij deze latere Leerredenen voegt; en inderdaad, 's mans gevoelen over de werking van God te onzer zedelijke verbetering of bekeering is hier geen ongelijksoortig bijvoegsel.
Meer zeggen wij van deze Leerredenen niet voor onze Lezers: men moge, wat ons betreft, toetsen en kiezen; maar, daar wij onpartijdig zijn, moeten wij hier toch bijvoegen, dat het duidelijk is, dat de Schrijver van Christendom en Hervorming eigenlijk de regte man niet is, in ons oog, om tegen eenen Gereformeerden Hoogleeraar, als muntinghe, op te treden als kampvechter; en wij wenschen zeer, dat, hoe men ook nog nopens eenige bijzonderheden uiteenloope, ieder Christen zóó mag gevoelen, dat hij gewaarborgd is tegen onverschilligheid, of traagheid en moedeloosheid ten goede,