| |
Openbaar en huisselijk Leven van Lodewijk XVI: met eene geschiedkundige Schets betreffende Maria Antoinetta, Madame Elisabeth, Maria Theresia Charlotta en Karel Lodewijk, door den Heer A***. Met eene Inleiding van den Heer De Sales. Te Dordrecht, bij A. Blussé en Zoon. 1815. In gr. 8vo. 428 Bl. f 2-18-:
Onder de duistere wegen der aanbiddelijke Voorzienigheid behooren zekerlijk ook de lotgevallen der Vorsten uit den Huize bourbon. Een trage, nietsdoende lodewijk XIII sterft met den naam des Regtvaardigen, en als beslisser van het lot van Europa; een dwingeland, lodewijk XIV, verwerft, door vijf-en-vijftig jaren lang de geesel van Europa, en op het laatst ook van Frankrijk te zijn, den bijnaam van den Grooten, en sterft gerust op zijn bedde, even als zijn Achterkleinzoon, de rampzalige wellusteling lodewijk XV, aan wien men den bijnaam van Welbeminden ontheiligt. En voor en na deze reeks van onwaardige Vorsten worden twee Koningen, die beiden de lief- | |
| |
de en wellust des menschelijken geslachts waren, hendrik IV en lodewijk XVI, te midden hunner Hoofdstad vermoord; maar de eerste door een' zinneloozen dweeper of gehuurden fielt, de tweede door een geheel Volk, 't welk zijne weldaden vergeet of belastert!
Het moge, voor het thans nog levende geslacht, moeijelijk, zoo niet onmogelijk zijn, tot eene volkomen juiste en volmaakt onzijdige waardering der verdiensten en misslagen van lodewijk XVI, als Regent, te geraken; de woede der partijen, de blinde verkleefdheid van eenigen zijner aanhangeren, gelijk de dolle haat zijner vijanden, maken dit even bezwaarlijk; maar als mensch zal wel niemand meer aan lodewijk, aan dat ongelukkige slagtoffer van staatkundige dweeperij, zijne achting en liefde ontzeggen. - Het is dan voornamelijk ook als mensch, en niet als Regeerder, dat de Schrijver der aangekondigde Levensbeschrijving den Koning beschouwt; hoewel hij geene gelegenheid verzuimt, om hem, benevens zijne Echtgenoote, wegens de tegen hen ingebragte beschuldigingen te verdedigen. Natuurlijk is het laatste gedeelte van 's mans leven, na het begin der Omwenteling, het omstandigst geschilderd, en de Heer a*** toont zich daarin als een' vurigen vereerder en voorspraak van het Koninklijk bestuur. Uit eene plaats in het verhaal van het gebeurde op 10 Augustus (bl. 183) blijkt, dat hij, even vóór dien bloedigen dag, als lid der Nationale Garde, de wacht op het kasteel der Tuileriën, ter bescherming des Konings, betrokken heeft. Of hij, gedurende de verdere ijsselijke tooneelen, in Parijs gebleven, dan uitgeweken zij, wordt ons niet gemeld; hoewel zulks, tot zijne kenschetsing als Schrijver, misschien niet onverschillig ware.
Hoe het zij, eene menigte onbetwistbare, echte stukken, hier in volle uitgebreidheid medegedeeld, zetten aan de bijgebragte daadzaken geloofwaardigheid bij; doch aan het verhaal ook wel eens al te groote langwijligheid. Wij ontmoeten hier dus b.v. 's Konings geheele
| |
| |
aanspraak, op den 4 Februarij 1790, in de Nationale Vergadering; de verklaring, door hem bij zijn vertrek op 20 Junij 1791 achtergelaten, en de herhaalde inbreuken op het Koninklijk gezag afschilderende; brieven, afkondigingen des Konings aan zijne Broeders, zijn geheele verhoor, en zijne verdediging door den Heer deseze. Doch deze stukken ontnemen, door hunne onbetwistbare echtheid, aan dit boek het voorkomen eener lofrede, waarvan het zekerlijk hier en daar de houding heeft.
Op het leven des Konings volgt eene geschiedkundige schets over maria antoinetta; dezelve is zeer kort, en niet omstandig genoeg, om haar volledig te zuiveren van de smetten van zedeloosheid en wreedheid, die haar zijn aangewreven. Wij houden ons echter, uit het vergelijken van alle omstandigheden, hoe langs zoo meer overtuigd, dat de Koningin, los, ongedvongen en vrolijk van aard, zich niet aan ongebondenheid, maar wel aan onvoorzigtigheid schuldig maakte, en dus aan hare vijanden de wapenen in handen gaf, om haar van misdaden te beschuldigen, van welke zij zich, wat hunzelven aanging, een spel maakten. Van haar verhoor voor de Revolutionnaire Regtbank op 14 October 1793 wordt een uittreksel gegeven. Een aantal Anekdoten bewijst hare goedhartigheid en weldadigheid. Hare grootheid van ziel, in de ijsselijke dagen van 20 Junij en 10 Augustus, is genoeg bekend.
Geheel zuiver, en door niemand, dan door het moordrot van robespierre, immer aangetast, is de naam van Madame elizabeth, lodewijk's waardige Zuster, een engel van godsvrucht en weldadigheid, aan welke Frankrijks beulen het als eene misdaad toerekenden, dat zij ongelukkige gekwetsten op 10 Augustus verbonden had. (Zie haar verhoor, alhier medegedeeld, bl. 379-386). Hartelijk stemmen wij in met het gezegde van den edelen delille, die het waagde, onder buonaparte, die doorluchtige slagtoffers van volkstirannij te beklagen:
| |
| |
- Des attentats de ce siècle effréné,
Ton trépas, ombre illustre! est le moins pardonné.
Op Madame elizabeth, 's Konings Zuster, volgt eene korte levensschets van zijne Dochter, maria theresia, de éénige van dit ongelukkig huisgezin, die aan de bijl of de mishandelingen der moorders ontsnapt is. Hoe belangrijk verschijnt niet deze verlatene tempelwees, afgescheurd van alle hare bloedverwanten, Vader, Moeder, Tante, Broeder, alleen onder tijgers! Hoe beeft men voor haar behoud, tot op den dag van 19 December 1795, wanneer zij dit moordhol ontkwam, om zich tot hare bloedverwanten te begeven! Als zachte lijderes heeft deze Prinses ieders tranen gewekt; het zal te bezien staan, of de eigenschappen, wier tentoonspreiding aan de Hertogin van angoulême den titel van Heldin van Bordeaux verworven hebben, deze belangstelling op den duur zullen levendig houden.
's Konings in den kerker gestorvene Zoon, lodewijk karel, onderging nog verschrikkelijker lot, dan iemand der zijnen. Hij mogt den snellen dood onder de guillotine niet eens smaken, maar werd gedoemd, om langzaam, hetzij door vergif, hetzij van ongedierte, te vergaan; terwijl men zijne zedelijkheid in die mate trachtte te verpesten, dat hij, door het opzingen van den befaamden deun der Carmagnole, zijne eigene Moeder moest belasteren! (bl. 398-400.) Kan de menschelijke boosheid bij mogelijkheid verder gaan? En wat had deze kleine ongelukkige zijnen moordenaren gedaan? Niets! Hij was toen tien, en bij het ongeluk zijns Vaders zeven jaren oud.
Het werk wordt met eene lijst der Afgevaardigden, die voor den dood van lodewijk XVI gestemd hebben, besloten; eene opgave, die bij de tegenwoordige verbanning dier lieden, wier namen thans op den duur in de nieuwspapieren prijken, eenigzins de nieuwsgierigheid kan bevredigen.
De volgende kleine trekken der Kinderen van lo- | |
| |
dewijk XVI mogen hier nog staan, daar zij tevens een denkbeeld van den aard hunner Ouderen en van hunne opvoeding geven.
‘Eens liet maria theresia (de jonge Prinses) haren waaijer vallen, en gaf aan hare Min een teeken om denzelven op te rapen; de Min gehoorzaamde; dan, de Koningin smeet den waaijer tegen den grond, en beval aan hare Dochter, dien zelve op te rapen. De Prinses verloor de eerste indrukken van deze lessen niet; ook konden alle de genen, die met de zorgen van hare jeugd belast waren, niet genoeg de zachtheid van haren aard en de goedheid van haar karakter prijzen.’
Lodewijk XVI gaf aan zijnen Zoon zelf lessen in de Aardrijkskunde, waarin hij bij uitstek bedreven was. Eens gaf hij hem zijn kompas in de hand, (hij kan toen niet wel ouder dan 6 of 7 jaren geweest zijn) en liet hem, een goed eind wegs van het kasteel Rambouillet, alleen zijnen weg naar huis zoeken, omdat het, zeide de Vader, schande voor eenen landeigenaar was, te midden zijner bezittingen te verdwalen. Hij deed hem echter op een' afstand door verkleede lijfknechts volgen. De jonge Reiziger geraakte verdwaald; doch na vier of vijf uren zwervens kwam hij weder te regt, zonder aan iemand den weg gevraagd te hebben. ‘Het etensuur was reeds lang verstreken, en de Koning begon zeer ongerust te worden. Zoodra hij hem door een' verrekijker zag aankomen, ging hij hem te gemoet, en zeide, al lagchende: “Ik dacht voorwaar, mijn vriend! dat gij verloren waart.” - Papa, antwoordde het kind, trekt mijn hart niet met nog meer zekerheid naar u toe, dan mijn kompas naar het Noorden trekt?’
‘Ten einde hem nog meer tot het leeren aan te moedigen, had men hem eene fraaije spade, eene hark, gieters, en al de werktuigen, tot het bearbeiden van een' tuin benoodigd, gegeven. Een Heer van het Hof hem eens bezig ziende, en met zoo veel vlijt zijn' tuin omspittende, dat hem de zweetdroppels langs het hoofd afliepen, zeide hem: “Monseigneur! gij zijt voorwaar
| |
| |
wel goed, om u zoo te vermoeijen; waarom spreekt gij niet? een tuinman zou dat werk met een handgedraai voor u doen.” - Dat kan wel waar zijn,’ antwoordde het kind, ‘maar ik wil die bloemen zelf doen groeijen; zij zouden Mama zoo aangenaam niet zijn, wanneer zij door een' ander' gekweekt wierden.’
De voorafgaande Inleiding door den Heer de sales getuigt van een bondig oordeel. Men zoekt daarin te betoogen, dat ook een ander Vorst, in het geval van lodewijk, den Omwentelingsgeest niet zou hebben kunnen beteugelen.
De stijl der Vertaling is slechts matig. |
|