Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe volmaaktheden van den Schepper in zijne Schepselen beschouwd, tot verheerlijking van God en tot bevordering van nuttige Natuurkennis, in Redevoeringen, door J.A. Uilkens, Art. Lib. Mag. &c. &c. Iste Deel. Tweede Druk. Te Groningen, bij J. Oomkens. In gr. 8vo. Behalve Voorrede en Inhoud, 355 Bl. f 3-:-:Wij hebbenGa naar voetnoot(*), toen dit werk in het licht verscheen, van hetzelve eene aanprijzende beoordeeling gegeven. Wij gevoelden ons daartoe gedrongen, zoo wel door het doel dezer Redevoeringen, als door de gelukkige bereiking van hetzelve. Het kon ons, derhalve, niet dan aangenaam zijn te vernemen, dat de belangstelling in dezelve eene tweede uitgave van het Eerste Deel had gevorderd. Dit verpligtte den Eerw. uilkens, thans Hoogleeraar te Groningen, het zevental Redevoeringen, in dit Deel vervat, op nieuw over te zien, hier en daar in uitdrukkingen iets te ver- | |
[pagina 289]
| |
beteren, en vooral de nieuwere ontdekkingen in de Sterrekunde en de naauwkeuriger beschrijvingen in de Aardrijkskunde niet ongebruikt te laten, opdat de tegenwoordige druk weder met de gemaakte vorderingen in deze wetenschappen zamenstemde. Ingevolge hiervan vinden wij, gelijk ons bij eene naauwkeurige vergelijking is gebleken, bl. 34, een kort, maar belangrijk bijvoegsel over de vier Planeten, van wier bestaan men vóór eenige jaren nog niets wist, en die de namen van vesta, juno, pallas en ceres ontvangen hebben. ‘Het zou mij - dus lezen wij aldaar bovendien in eene aanteekening - te ver doen uitweiden, zoo ik ondernam, uitvoerig van de harmonische betrekking der afstanden te spreken, in welke de Planeten onderling van de Zon staan, en zoo wel de bedenkingen te overwegen, welke men tegen deze betrekking opgeworpen heeft, als hoe de vier ontdekte Planeten met deze betrekking kunnen zamenstemmen, daar men maar ééne moest hebben. Alleen merk ik daarom aan, dat de gedachte des Heeren olbers, die deze vier Planeten, als brokken van ééne groote, welke zou gesprongen zijn, wil beschouwd hebben, mij veel te hersenschimmig, onwijsgeerig, volksvooroordeelen voedend, en zelfs onsterrekundig voorkomt, dan dat ik aan dezelve eenig gezag zou toekennen; en verwijze den Lezer, die van deze betrekkelijke afstanden der Planeten van de Zon iets schoons en volledigs wil lezen, naar het volgende kleine stukje: Versuch einer genauen Darstellung des Progressionsverhältnisses der Planeten und Trabanten Abstände von ihren Centralkörpern, von ferdinand knitlmayer.’ Bl. 57. vinden wij eenige bijvoegsels wegens de verschillende gevoelens der Ouden over de gedaante der Aarde, - bl. 66. eene nieuwe aanteekening over de diepte der Zee, vermeldende tevens, dat onze Landgenoot stipriaan luïscius zich beroemd heeft gemaakt door het uitvinden van eenen Zeepeiler of Bathometer, die alles overtreft, wat daarvoor tot nog toe | |
[pagina 290]
| |
voorgesteld is, - bl. 73. eene gedachte geopperd, waarop men eerst vóór weinige jaren gevallen is, betrekkelijk den invloed, welken de verschillende drukking van den dampkring, kenbaar aan de onderscheidene hoogte des Barometers, heeft op de beweging der Zeeën, - bl. 83. eene aanteekening rakende de vraag, of men, bij de eerste schepping van het water, een oorspronkelijk zoet of zout water aan te nemen hebbe. Soortgelijke, min of meer uitvoerige, min of meer belangrijke vermeerderingen, ingelaschte zinsneden, nieuwe aanhalingen van Schrijvers, komen vervolgens op meer dan dertig plaatsen voor, welke wij niet noodig achten met aanwijzing der bladzijden te vermelden. Bijzonder heeft deze tweede uitgave, naar onze gedachten, in belangrijkheid gewonnen door de gekleurde plaat van de hoogte der Bergen, welke de plaats vervangen heeft van de voorstelling der drijvende I Jsvelden bij de Zuidpool, waarmede dit Deel bij de eerste uitgave versierd werd. Schoon en treffend, inderdaad, is deze voorstelling van de hoogte der bergen boven het waterpas der zee, en in betrekking tot elkander. Dezelve is gegrond op de naauwkeurigste metingen, en uitgegeven te Berlijn door chr. de mechel, in 1806, en aldaar opgedragen aan de Koninklijke Akademie der Wetenschappen en fraaije Letteren. Het tweede Deel van schroeter's Selenotopographische Fragmente zur genauern Kenntniss der Mondsläche, ihrer erlittenen Veranderungen und Atmosphäre, in 1802 uitgegeven, met platen, in gr. 4o., had den Schrijver overvloedige stof verschaft, om over de Maan breedvoeriger te zijn, de vorderingen in de kennis van derzelver oppervlakte, met de veranderingen daarop voorgevallen, bij te brengen, en hieruit gewigtige gevolgen af te leiden. ‘Ook was het - zoo lezen wij in het voorberigt van den Heer uilkens - voorheen werkelijk mijn voornemen, om de zevende Redevoering hiermede te verrijken; doch het bekende toevoorzigt op | |
[pagina 291]
| |
de drukkerijen gaf mij geene vrijheid, in de nageziene en geteekende bladen iets te veranderen.’ Gelijk dit Deel bij de tweede uitgave in fraaiheid van druk en eenparigheid van spelling, onder het volgen der Siegenbeekiaansche, gewonnen heeft, zoo is het tevens versierd met het afbeeldsel van den Autheur, hetwelk de Dichter spandaw met deze regels vereerd heeft: Treurt nog om martinet het Nederlandsche Volk,
De geest diens Ed'len mogt op uilkens nederdalen;
De Godsdienst en de Deugd verkozen hem tot tolk;
Natuur vertrouwde aan hem den sleutel van heur zalen;
Haar schitt'rend rijk trezoor ontsluit hij voor onze oogen....
Wij zien d'onzienlijken.... van eerbied opgetogen.
|
|