Korte Natuurpreken, door J.L. Ewald. Uit het Hoogduitsch. II Stukjes. Tweede Uitgave. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. In gr. 8vo. Te zamen 170 Bl. f 1-10-:
‘Ieder verstandig mensch kleedt zich en spreekt, zoo als het gezelschap vordert, in hetwelk hij verschijnt;’ even daarom ware het misschien meer doelmatig geweest, dat deze opstellen geene preken genoemd waren. Dan, welligt is men in Duitschland, onder dat publiek, waarvoor nu ewald schreef, minder door dezen titel afgeschrikt, daar preek ook wel eens een of ander ding beteekenen mag, hetwelk niets meldt van Bijbel en Christendom. Het publiek, dat zich de Redenaar hier kiest, bestaat alleen uit zulke personen, uit den beschaafden stand, die met het dadelijk Christendom weinig ophebben, maar die een fijn gevoel voor de schoonheden der Natuur bezitten, en door dezelve ligt geroerd, verwarmd, en tot ernstige overdenkingen worden opgeleid. Ziet hier de teksten. Eene zware, en spoedig zonder schade verdwenen, sneeuw. Eene late, lang verbeide, en telkens nog achterblijvende, lente. De eerste schoone lentedag. Een groot kinderfeest op eene opene plaats. Het gezigt van een vruchtbaar, gezegend veld, midden in den oogst. Een late herfstdag. Een stille morgen, met een onbepaald uitzigt naar het Oosten. Het gezigt van een groot, liefderijk mensch. De lentezon. Een heftige brand. Een groot veld vol rijp koorn. Alzoo geen enkele Bijbeltekst. - Dan, wij vergaten bijna, dat wij hier een ook reeds bij ons genoegzaam bekend geschrift