Doorgaans, echter, zijn de naden tamelijk wel verborgen, de onderscheidene deelen van ééne kleur. Het geheel verliest er ook niet bij, dat de Schrijver zijn verhaal in herhaald verband brengt met de landsgeschiedenis van dien tijd. Het stuk laat zich, om het een en ander, wel lezen. Ook de zedekunde is doorgaans wél. Wij wenschten slechts, dat ze wat belangrijker, wat gereleveerder was. Wij vinden, over het geheel, wat weinig ziel in de schilderij. Eene zekere platheid, dagelijkschheid van denkbeelden, zullen, vreezen wij, al te zeer afsteken bij des geliefden lafontaine's hemelschen gloed, om althans verwende Lezers te voldoen. Iets van den Dichter dient er toch ook wel in. Het gewone, prozaïsche leven, zoo als iedereen het leeft en ziet en kent, of loutere avonturen van dergelijke prozaïsche menschen, hoe zeldzaam dan ook, zijn niet geschikt tot verkwikking van eenen edelen geest, zoo min als tot veredeling van eenen verkwikten Wij zouden zeggen: een Roman moet uit het hart, of uit een hoofd met de diepste menschkunde gestoffeerd, of uit een geheugen worden geschreven, doorzult in kennis der menschen en menschelijke betrekkingen.
Nog een paar bijzonderheden. ‘Hoe vervreemd ik ben van het ijsselijk denkbeeld eener dadelijke Godstraf,’ enz. Waarom toch ijsselijk? Wat schuilt er ijsselijks in dit denkbeeld? Een Vader straft.... een Landsvader straft.... een Dwingeland straft vaak niet, waar hij moest straffen; zeker niet, waar hij niet moest, want zonder schuld bestaat geene straf. Hetgeen, dus, de Schrijver in het gegeven geval bedoelt, moge juist zijn, in zoo verre de gevolgen onzer verkeerdheid in dit leven veel meer eene tuchtiging dan eene dadelijke straf zijn te noemen; wij ergeren ons altijd, wanneer wij zoo roekeloos, en tevens zoo onverlicht, omtrent iets, het Opperwezen betreffende, hooren spreken.
‘Ofschoon zij van het hontje is.’ Wat beteekent deze spreekwijze? Het meisje was van geringe, burgerlijke afkomst, en Roomsch. Wij, echter, meenden, dat ‘van het hondje gebeten’ beduidt, trotsch zijn, hetgeen zich hier bijna met geene mogelijkheid laat denken.
Bij een en ander, dat ons toescheen niet regt waarschijnlijk te luiden, vertoeven wij niet; maar wenschen het stuk, met een goed gewisse, vele Lezers.