den Vorst te brengen, die soms het stukje zelf eens niet mogt in handen krijgen.
No. 2 is een gedenkstukje voor den Heere Hertog van ragusa, dat doet zien, dat hij ten minste destijds een getrouw volvoerder der bloedige bevelen van zijnen ouden meester was. Item een bewijs, hoe vrij en onafhandelijk de Bataafsche Republiek toen mogt geacht worden; en hoe veilig wij onder de beschermende vleugelen van onzen grooten Franschen bondgenoot waren! Het geval, dat in der tijd juist geene volkomene publiciteit mag verkregen hebben, is kortelijk dusdanig:
Ten tijde van het kamp bij Seist komen een paar Ordonnances te Voorthuizen, en krijgen biljet bij eenen welgestelden boer. De een, dronken zijnde, doet ongeschikte eischen, vindt weerstand, trekt de sabel, wondt hem ligt, grijpt hem verder aan, en ontvangt van eenen schaapherder een' steek in de dije. De Schout deed zijn' pligt, maar de dader was weg. Het dorp kreeg inlegering, en werd uitgegeten; de Schout met niets minder dan fusillade bedreigd. Hij vervoegde zich te vergeefs bij de Hoogste Collegien des lands; de Generaal lachte openlijk met die allen. Submissie, tusschenspraak, medelijden der Franschen zelv' bevredigden eindelijk alleen den Satraap, en wendden alle die verdere onheilen af, met welke honderden van onschuldige menschen werden bedreigd.
Het stukje is zeer naauwkeurig en wel geschreven; maar wij konden niet meer dan eenen zeer ruwen omtrek van den inhoud mededeelen. Men zie in hetzelve wederom eene hand aan den weg: niet naar Frankrijk, en, in het algemeen, niet naar den magtigen vreemdeling! Caveto!