maar vooral bij de Joodsche Feesten, de Galileërs daar nedersloegen; en met veel geleerdheids zoekt nu onze Schrijver niet slechts de mogelijkheid of waarschijnlijkheid, maar de volstrekte zekerheid van deze daadzaak te bevestigen. Het spreekt van zelve, dat op deze wijze de geopperde bedenking vervalt.
Is er eenig Evangelieprediker, wien, even als den geleerden sander, deze zwarigheid veertig jaren lang, en zoo lang hij openlijk leeraarde, heeft gekweld, zoo hopen wij, dat dit geschrift hem zal overtuigen en geruststellen; en, om het onze bij te dragen tot deze zijne geruststelling, (voorloopig en eer hij misschien nog het werkje zelve hebbe ingezien) zoo melden wij het berigt, dat nog in dezen tijd zekere plaats op den Olijfberg Galilesche Mannen genoemd wordt, welke plaats men echter vroeger vlakweg Galilea noemde, gelijk (om alles niet te melden) hadr. reland in zijn Palaestina S. de woorden van eenen ongenoemden aanhaalt, die Galilea op de kruin van den Olijfberg plaatste; ook heeft hij van zekeren perdiccas, van Ephesus, (die, in het midden der 14de eeuw, op den Olijfberg eene plaats vond, die Galilea heette) twee Grieksche verzen, die morellus aldaar dus vertaalt:
In parte cujus (namelijk des Olijfbergs) ad aquilonem est Galilaea,
Qua transeuntes viderunt Christum pii;
en het volgende willen wij afschrijven: ‘Dewijl dan nu de Galileërs of altoos of meestal gewoon waren in deze Herbergen op den Olijfberg, wanneer zij naar Jeruzalem reisden, zich te begeven, kunnen dezelve daarom Galilea of Galilesche Mannen genoemd zijn, gelijk men ook nog in onze dagen, in verscheidene Steden, bijzondere Gildehuizen heeft, of Logementen en Herbergen, waarvan voornamelijk bijzondere Natien, of Inwooners van bijzondere steden gebruik maken, en die ook wel naar dezelve worden