| |
Hulde aan Chrysostomus, door Assuerus Doijer, A.L.M., Phil. Doctor, en Leeraar bij de Doopsgezinde Gemeente te Zwolle. Te Zwolle, bij D. van Stégeren. 1815. In gr. 8vo. 163 Bl. f 1-14-:
Hoe zeer de Protestantsche Kerk met alle regt den overdrevenen eerbied voor die Leeraars der vroegere Christengemeente, welke onder den naam van Kerkvaders bekend zijn, gewraakt, en hun het gezag ontnomen heeft, waardoor zij bijna met den Bijbel werden gelijk gesteld; hoezeer ook de Zedekunde van niet weinige dier mannen alles behalve echt Apostolisch was, gelijk onder anderen de voortreffelijke barbeyrac in zijne Morale des Pères getoond heeft, - zoo wordt nogtans ook wel eens aan den anderen kant gezondigd. Hoe weinige Protestantsche Predikanten vindt men in ons Vaderland, zelfs onder de meer kundigen, die zich met de borst op de Patristiek hebben toegelegd! En nogtans is dezelve, al hadden de Kerkvaders dan ook volstrekt geene aesthetische noch zedelijke waarde, voor de Christelijke Oudheden en Kerkelijke Geschiedenis geheel onmisbaar. Doch het is er verre af, dat dit veld zoo geheel dor zou wezen, dat het niet verscheidene lagchende en vruchtbare dreven zou vertoonen. Het is waar, de Latijnsche Kerkvaders, van irenaeus af tot hieronymus en augustinus toe, door
| |
| |
te worstelen, is (wanneer men den laatsten, minucius felix en lactantius alleen uitzondert) eene zware taak, door den barbaarschen stijl, het bijna onleesbare Latijn, en - ronduit gesproken - om het vele kaf, 't welk in hun koren steekt. Maar, anders is het met de gelijktijdige Grieksche. Welke kostbare schatten der Oudheid heeft ons de Vriend der Wijsgeeren, clemens van Alexandriën, en de kundige eusebius, niet nagelaten! Hoe veel is er niet uit origenes te leeren! En, zoo men schoone vormen begeert, ook hierom zullen ons de lateren - basilius de Groote, gregorius van Nyssa, gregorius van Nazianze, en vooral chrysostomus - niet verlegen laten. ‘Meer dan eens,’ zegt francius in zijn voorberigt voor de vertaalde Redevoering van gregorius van Nazianze over de Mededeelzaamheid, ‘meer dan eens heeft chrysostomus den ganschen demosthenes uitgelezen. Wat zeg ik, uitgelezen? Meer dan eens heeft hij hem, met zijne eigene hand, uitgeschreven, ten einde hem des te beter tot voedsel te doen gedijen. Ook heeft het bloed bij hem gezet, en heeft hij, door dezen arbeid, den naam van Guldenmond en verdiend en verworven.’
Het was deze plaats, welke de aandacht van den Eerw. doijer meer bijzonder op dezen man bepaalde: hij onderzocht nu de werken van dien grooten Kerkredenaar, vertaalde eenige plaatsen, en eindelijk eene geheele Homilie, en besloot dezelve, uit hoofde der onverdiende miskenning van chrysostomus, met eenig verslag van deszelfs leven, gevoelens en zielshoedanigheden, in het licht te geven. Wij durven gerustelijk zeggen, dat zijn Eerw. daarmede aan ons Publiek in het algemeen, en aan jonge Theologanten in het bijzonder, een' dienst van belang gedaan heeft. De levensschets is duidelijk, beknopt, en toch genoegzaam volledig voor het doel, om belangstelling voor den man op te wekken. - Daarna volgt eene opgave van 's mans godsdienstige gevoelens, althans over sommige
| |
| |
punten, gelijk de leer der Drieëenheid, het vrome bedrog, de vrijheid van 's menschen wil, het lezen der H. Schrift, en den H. Waterdoop. Omtrent het eerste kan wel niet ontkend worden, dat chrysostomus zuiver Athanasiaansch dacht; maar de Schrijver doet het toch als niet onmogelijk voorkomen, dat hij anders gedacht hebbe, uit hoofde der leer des vromen bedrogs, hetwelk hij op eenige plaatsen voorspreekt. Wij gelooven echter niet, dat deze plaatsen in dien ruimen zin, welken de Schrijver daaraan toekent, moeten genomen, maar slechts van kunstgrepen in enkele gevallen, niet van geveinsde aanneming eens leerstuks, en nog minder van het hoofdleerbegrip, 't welk destijds de Christenkerk verdeelde, moeten verstaan worden. Dusdoende voortgaande, zou men eindelijk kunnen vragen, of chrysostomus wel in zijn hart een Christen was? - Het derde, 't welk de Heer doijer in de schriften van chrysostomus onderzoekt, is zijn gevoelen over de vrijheid van 's menschen wil. Men toont daarin, dat hij de leer der menschelijke vrijheid, zoo als die naderhand door pelagius geleerd, en door augustinus zoo zeer verketterd is, van harte was toegedaan. Bij deze gelegenheid deelt de Schrijver twee plaatsen uit borger's Leerredenen mede, die op zichzelve zeer schoon zijn, doch die, naar ons oordeel, in eene Hulde aan chrysostomus min regtstreeks te passe komen. Over 't algemeen vinden wij, dat de Schrijver wel eens meer tot uitweidingen vervalt, en aanspraken aan de Roomsche Christenen doet, (bl. 77-85) die te lang zijn voor het korte bestek, 't welk hij zich had voorgesteld. Laatstgemelde plaats
komt voor in de afdeeling over het lezen der H. Schrift, hetwelk, op het voorbeeld en volgens de lessen van chrysostomus, aan alle Christenen ten sterkste wordt aangeprezen. - Bij de afdeeling over de leer des H. Waterdoops zoekt de Schrijver het gevoelen van zijn Kerkgenootschap wegens den bejaarden doop ook aan chrysostomus toe te kennen.
| |
| |
Dit hoofstuk is ons het ondoelmatigste van allen voorgekomen. Het kwam hier geheel niet te pas, den doop der bejaarden leerstellig te verdedigen; en wat de vereischte verklaring vóór den doop aangaat, zoo vervalt dit bewijs door de eenvoudige vraag: waren er dan toen geene Heidenen meer? Het voorbeeld van chrysostomus zelf, die, schoon van Christenouders geboren, althans niet vóór zijn 18de jaar gedoopt is, doet meer af.
Thans wordt 's mans welsprekendheid naar verdiensten in het licht gesteld, de voornaamste redekunstige figuren, waarvan hij zich doorgaans bediende, opgenoemd, waarbij goede en nuttige aanmerkingen over het gebruik en misbruik der overdragt en vergelijking voorkomen. (Van uitweidingen is nogtans dit gedeelte ook niet vrij, blijkens de meermaal herhaalde overgangen: doch om tot onzen Kerkvader weder te keeren; doch om den afgebrokenen draad weder aan te knoopen.) De kennis des Aartsbisschops aan de Heilige Schrift was ongemeen groot. (Wij herinneren ons bij deze gelegenheid, dat wijlen de voortreffelijke en doorkundige van der roest zich, ter staving zijner verklaring van Matth. XI:11, ook op chrysostomus beroepen heeft, wien hij geen klein exegetisch gezag toekende.) Zijne vlijt in het verrigten zijner ambtsbezigheden was uitstekend en voorbeeldig. Omtrent zijne geleerdheid komt eene uitspraak voor, welke wij onmogelijk met zijne boven uit francius aangehaalde bekendheid met thucydides kunnen overeenbrengen. Hij zou, namelijk, in de kennis der ongewijde Schrijvers, zelfs der Grieksche, niet zeer ervaren geweest zijn, (bl. 120.) 's Mans oordeel wordt op vele plaatsen met lof erkend, maar wordt elders door vele zwakke en gebrekkig redeneringen ontluisterd. Zijn karakter was niet vrij van drift, doch bezat ook vele groote deugden, vooral standvastigheid, lijdzaamheid, matigheid, kuischheid en milddadigheid. - Eindelijk deelt de Eerw. Schrijver nog eene vertaalde Homilie van chrysostomus mede.
| |
| |
Wij kunnen echter niet zeggen, dat de keuze van dit stuk gelukkig is. Het loopt grootendeels over de vasten, waarvan het een' bovenmatigen en somtijds winderigen lof behelst: een onderwerp, waarin een goed gedeelte, vooral onzer Nederlandsche Christenheid, weinig smaak zal vinden; te meer, vermits chrysostomus van het ‘zalig en verwonderlijk geslacht der Monniken’ spreekt, en van de vasten eene medusa maakt, die den boozen Geest onbewegelijker doet worden dan een steen. Zoo men dus van de welsprekendheid des mans een goed en billijk denkbeeld had willen geven, behoorde men geene aanprijzing van monnikendeugd daartoe gekozen te hebben; te minder, daar er onder de overige Homiliën van chrysostomus meer uitmuntende zijn, volgens des Schrijvers eigene erkentenis.
Nog één' geschiedkundigen misslag moeten wij doen opmerken. De naam van Moeder Gods werd aan maria niet bijgelegd op de Kerkvergadering te Niceën, zoo als wij bl. 47 lezen, maar meer dan eene Eeuw later, op die van Ephesus, bezoedeld door de geweldenarijen van den beruchten cyrillus.
Men denke niet, dat wij met deze kleine aanmerkingen de waarde van dit werkje zoeken te verkleinen. Integendeel vinden wij het ten uiterste lezenswaardig, in een' echt Christelijken geest geschreven, en geschikt ter meer algemeene bekendmaking van een sieraad der Christenkerke in dagen van een reeds sterk toenemend verval. |
|