ren te voldoen, als bevattende, 1o.) Hetgeen dienstbaar is tot vermaak; t.w. dichtstukken, gedichten uit de hoogste oudheid, verhevene dichtstukken, korte puntige, wijsgeerige, en zulke, die hartstogten schilderen, Elegieën enz. enz., andere stukken van vernuft, redevoeringen, zedelijke verhalen, gelijkenissen enz. enz. 2o.) Hetgeen dient, om kundigheden op te doen; t.w. geschriften, die onderwijzen in de wijsbegeerte, of in het beste zamenstel van wetten voor een volk, of in de Godsdienstleer. 3o.) Hetgeen dient tot zedelijke stichting; t.w. geestelijke liederen, bekeeringsgeschiedenissen, karakterschetsen, eene voortreffelijke zedekunde, teekeningen van godsdienstige aandoeningen, gevoelens en werkzaamheden, en leerredenen. Hierop volgen de Bijlagen, bestaande in een uittreksel uit guyot's Sermons over de nuttigheid der H. Schrift, in een uittreksel uit blair's Lessen over de poëzij der Hebreën, en in
eenige van de bijbelsche stukken, die in de Verhandeling zijn aangehaald.
Men ziet uit het bovenstaanste, dat men hier geene diepe ontwikkeling van de schoonheden des Bijbels behoort te zoeken; maar dat het enkel eene aanwijzing van dezelve is, op het voetspoor der beste Schriftverklaarders, allezins voldoende voor het meer bepaald oogmerk van den Schrijver, om, namelijk, dezulken, ‘die geen eigenlijk gezegde Geleerden zijn, geen voorraad van boeken bezitten, en ook niet veel tijds tot studeren hebben,’ tot het lezen van den Bijbel aan te sporen. De Heer van gogh kenmerkt zich in de Verhandeling zoo wel, als in de keuze der bewijsstukken, als een man van goed oordeel en waar gevoel voor het schoone van den Bijbel; en hij geeft, vooral in de aanmerkingen achter zijne Verhandeling, menig blijk van zijne bevoegdheid, om hierover, bijzonder ten dienste van mingeoefenden, te spreken. Zoo lazen wij bl. 35 met genoegen: ‘Men moest eens eene Verhandeling geven over de Harmonie, die men kennelijk bespeurt in Jezus Karakter, Leer, Leerwijze en Stijl.’ Wij