Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Boekbeschouwing.Verhandelingen, rakende den Natuurlijken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeven door Teyler's Godgeleerd Genootschap. XXVIIste Deel. Te Haarlem, bij J. van Walré en Comp. 1815. In gr. 4to. 139 Bl. f 1-16-:Zagen wij, onlangs verslag doende wegens het XXVIste Deel der Verhandelingen van teyler's Godgeleerd Genootschap, den Eerw. van hengel met lof den tweeden rang bekleeden, hem bij de beoordeeling toegewezen; niet minder aangenaam is het ons, bij de uitgave van den nieuwen bundel, dien zelfden Vaderlandschen Geleerde weder aan te treffen, en nu door dat aanzienlijk Genootschap tot hoogere plaats verheven te vinden, die hij zich, met Goud en Eere bekroond, door zijnen verdienstelijken arbeid, ook naar ons gevoelen, met volle regt verworven heeft. Alleen het jammert ons, dat wij, vermits maar ééne Verhandeling in dit Deel voorkomt, geen vergelijkend oordeel vellen mogen tusschen 's mans werk en dat van eenigen mededinger. Vermoedelijk heeft de onrust en bitterheid der tijden, waarin het letterkundig strijdperk openstond, zoo in ons Vaderland als elders, Geleerden wederhouden om hunne pen ter beantwoording der belangrijke Prijsvrage te punten, ondanks al de bijkomende aanmoediging van het schitterend Eermetaal. Dan, juist hierdoor rijst bij ons de waarde van den geachten Leeraar, die in den algemeenen druk zich afzonderde, en tot wezenlijk nut der Christenwereld onledig hield, met zijne aangeslagen moeijelijke taak alzoo te voleindigen, dat hij zich alle aanspraak op onze dankbaarheid, en de goedkeuring van het Genootschap verworven heeft. Wij ten minste rekenen ons verpligt | |
[pagina 94]
| |
aan den achtenswaardigen man, wiens onbezweken ijver en kunde daarvoor zorgden, dat navolgende gewigtige Prijsvrage niet onbeantwoord, of liever niet onbekroond, gebleven is. ‘Welk eenen invloed moet eene gezonde Uitlegkunde aan de bijzondere Karakters en persoonlijke Denkwijzen der Evangelisten en Apostelen op derzelver Schriften toekennen? - Mag die invloed ook gerekend worden zich uit te strekken tot de wijze, waarop de Evangelische Leerstukken en Geschiedverhalen worden voorgesteld? - En, zoo ja; kan zulk eene wijze van uitleggen ook schadelijke gevolgen hebben voor het Gezag en de Achtbaarheid der Heilige Schrift?’ Over dit voorstel was het allezins gepast, dat de Eerw. van hengel, in eene korte Inleiding voor zijn werk, de aanzienlijke vorderingen deed opmerken, welke de uitlegkunde van het Nieuwe Verbond door beoefening der Oostersche en Grieksche talen maken mogt sedert den onsterfelijken de groot, en door dienst veler Geleerden, gevormd in de scholen van schultens, hemsterhuis en ernesti. Het punt, evenwel, in geschil, de invloed, dien men aan de karakters en denkwijzen der heilige mannen op hunne schriften, onverminderd het Goddelijke der Openbaring, heeft toe te kennen, is nog geenszins beslist; inzonderheid geopperd door den beroemden krummacher, wiens Historische en AEsthetische Beschouwingen van den Geest en Vorm der Evangelische SchriftenGa naar voetnoot(*) vermoedelijk aanleiding gaven tot de Prijsvrage. Dat werk, echter, is verre van voldoende te zijn tot beantwoording derzelve, of regeling van dit gedeelte der Schriftuurverklaring. Van hengel stelt zich voor, wat te dezen door anderen gedaan is, tot een geheel te brengen, en zijne eigene gevoelens daarbij te | |
[pagina 95]
| |
voegen: hoewel zijne zedigheid betuigt, alleen de eerste lijnen te zullen trekken, die anderen verfraaijen mogen, en naar welke het werk zal kunnen voortgezet worden. Men ziet alzoo uit deze wenken, dat onze Schrijver, tot aandrang van zijne gevoelens en bewijs voor zijne stellingen omtrent de nieuwere wijze van uitlegkunde des Nieuwen Verbonds, tot gedurig beroep op Schriftuurplaatsen, en aanhaling of toelichting van voorbeelden, daaruit ontleend, zich had in te laten; en dat zulks de groote waarde uitmake van zijnen arbeid, waarin doorgaans eene gezonde en redelijke Oordeelkunde doorstraalt. Wij, daarentegen, vermogen geenszins in deze inderdaad ontelbare bijzonderheden te treden, maar vinden ons verpligt, ten einde, door verminking zijner redekavelingen, den man geen onregt te doen, dit wezenlijk schoone van zijn behandeld werk bijkans geheel aan het eigen onderzoek van Godgeleerden en Bijbelvrienden over te laten en aan te bevelen; en moeten wij ons vergenoegen met eene korte en hoofdzakelijke opgave van hetgene ons des Leeraars Verhandeling herinnert en betoogt. Bij nalezing der Prijsvrage blijkt eenen iegelijk, dat dezelve een drietal afzonderlijke voorstellen bevat, en alzoo van hengel te regt zijn werk in even zoo vele hoofdverdeelingen gesplitst heeft. I. Ook vangt hij zeer geleidelijk aan, naar den invloed van de karakters en denkwijzen der Evangelisten en Apostelen op den stijl, vorm en geest hunner schriften naauwkeurig onderzoek te doen; en, van hetgene te dezen aan allen gemeen is, daalt hij in elk der aangeduide Hoofdstukken af tot hetgene elk dier Schrijveren meer bijzonders heeft en te onderscheiden schijnt. Dit laatste te bepalen, was voorzeker het meest moeijelijke, en vereischt eene fijnere Oordeelkunde, kieschen smaak, en taalkennis. Men weet toch sedert lange, en zal gereedelijk met onzen Schrijver instemmen, dat de taal en stijl der Evangelisten en Aposte- | |
[pagina 96]
| |
len, verre van zuiver en gekuischt te zijn, van Oostersche spreekwijzen krielt, de gewone volksspraak is, en den ongeletterden Jood alomme kenschetst. Het Grieksch evenwel van lucas munt uit boven dat der overigen. Marcus valt inzonderheid in het plateenvoudige. Joannes doet zich als meest beschaafd van opvoeding voor: en deze, gelijk andere bijzonderheden, duiden reeds krachtig aan, wat licht de Uitlegkunde van dusdanige waarnemingen hopen mag. Hier komt bij de vorm onzer gewijde Boeken, in Geschiedverhalen en Brieven verdeeld, maar wederom geheel afwijkende, in smaak en schrijfwijze, van het kunstwerk der Ouden; terwijl hunne Opstellers, door geene beoefening van wetenschappen beschaafd, daarentegen met hun eigen hart te rade gaan, en deszelfs inspraak, naar elks bijzonder, meer of min ontwikkeld, inzigt, volgen. Zoo hebben mattheus en marcus, deze vermoedelijk met raad van petrus, zonder belangstelling in tijdorde, veel gelijksoortigs in hunne Evangelien te zamen gevoegd; en schreven zij vooral ten dienste der Joden, wat zij, den Heere aangaande, zich voor den geest riepen. Lucas rangschikt de voorvallen van deszelfs leven meer naar den tijd en het plaatselijke der gebeurtenissen: en joannes, die het laatst, en met een gezet doel om het Goddelijk-verhevene van zijnen geliefden christus aan te toonen, de pen voerde, verbindt het meest gevolgen en aanleidingen in zijn verhaal aaneen. Desgelijks in den vorm der Brieven laat zich opmerken, dat de ljver van paulus, in het voortplanten en verdedigen van den Godsdienst, uitkomt; terwijl andere Apostelen zich meest bepaald hebben tot vermaningen en lessen, en dezen ook minder onderwezen waren in de wijsgeerige kennis der Joden, dan die kweekeling van gamaliël. Eenerlei geest, eindelijk, van Christelijken Godsdienstijver, en liefde voor waarheid, voor het Opper- | |
[pagina 97]
| |
wezen, den Heiland, en jegens den Naasten; eenerlei zucht, om op het gezag des Ouden Verbonds het Nieuwe te vestigen, en het verbasterd menschdom door geloof en bekeering te hervormen, - bezielde die waardige mannen, en straalt alzoo door in ieders werk. Maar ook te dezen doen zich een aantal onderscheidene wijzigingen, naar de verschillende karakters en denktrant, voor in hunne stukken. Mattheus, marcus en lucas verhalen inzonderheid, wat jezus in Galilea, en als Volksleeraar, openlijk verrigtede. Joannes deelt mede, wat hem inzonderheid bekend was; de meer ingewikkelde gesprekken des Heeren met aanzienlijke Joden, en het gebeurde omtrent of in de Hoofdstad. Voornamelijk, evenwel, en onder de eigenheden (liever zouden wij schrijven, het eigenaardige) der heilige Schrijveren, staat de Eerw. van hengel daarop te regt stil, dat petrus, in zijne Redevoeringen en Brieven, zorgvuldig vermijdt, zijne verloochening des Heilands aan te roeren; terwijl paulus integendeel op zijne vervolging der Christenkerke gedurig toespeelt. Zoo grieft ons steeds de herinnering aan schuldigen misstap; terwijl men zich eener dwaling uit onkunde niet behoeft te schamen. II. Intusschen zijn wij het volgend deel der Verhandelinge genaderd, welks inhoud, als gezegd werd, uit de tweede vrage ontleend is, die zich voorts eigenaardig door van hengel in een tweetal Hoofdstukken laat splitsen en afwerken. Immers 1o.) uit den invloed van der Apostelen karakters en denktrant laten zich de Evangelische leerstukken en geschiedverhalen het beste verklaren: ja ook 2o.) die heilige mannen zelve, hunne geschriften beschouwende als het opstel van menschen, begunstigen dat gevoelen en die wijze van uitleggen. Zoo draagt de voorstelling der Christelijke Zedeleer het duidelijk merk van Oosterschen smaak, en van de hartelijkheid der Schrijveren, die, overtuigd van jezus vertroostenden Godsdienst, gegrond op de Wet en Pro- | |
[pagina 98]
| |
feten, haar met denzelven op het naauwste verbonden. Zoo dient de kennis en opmerking van bij dezen en genen der Apostelen meest geliefde uitdrukkingen, beelden en bewijstrant, behalve het algemeene, dat van den Joodschen stempel getuigt, in vele ten leiddraad voor eene gezonde uitlegkunde des Nieuwen Verbonds, en van elk der Brieven of stukken, daarin voorkomende, als door onderscheidene mannen en op verschillende tijden geschreven. Het woord geloof (om één voorbeeld uit menigte aan te voeren) heeft vanhier bij paulus eenen ruimeren zin dan bij jacobus, naar het doel en den tijd van ieders opstel. Dit zelfde heeft men omtrent de verhaalwijze der Evangelische geschiedenissen op te merken, en zal ons in staat stellen regt te oordeelen, waarom wij deze orde en aaneenschakeling, of ook personen, bij mattheus en marcus, eene andere bij lucas, eene andere, eindelijk, bij joannes vinden, en waar wij de eigen woorden van den Heiland, of wel den zin, eene weglating, of ook eene uitbreiding en verklaring, van zijne gezegden aantreffen. Uit welk alles dan van hengel, na dit zeer in het breede uiteengezet en gestaafd te hebben door het gezag van een aantal plaatsen, het rondstaande besluit opmaakt, dat de gewijde Boeken, gelijk die van ongewijde Schrijvers, aanzienlijk licht ontvangen uit den erkenden, of na dit onderzoek niet meer twijfelachtigen, invloed van der Apostelen en Evangelisten karakters en denkwijze op hunne pen; gelijk mede, dat daardoor schijnstrijdigheden in hunne leer en verhalen het beste mogen opgelost en uit den weg geruimd worden. Onzes ondanks moesten wij ons verslag over dit aangelegen onderwerp zeer bekorten: men verschoone ons des, van wege de engte onzes besteks. Ter proeve van 's mans stijl en voordragt, nemen wij hier dit weinige over: ‘Men mag ook in de Lijdensgeschiedenis van jezus dien invloed van het gemoed der Evangelisten en Apostelen niet voorbijzien. Zoo deze | |
[pagina 99]
| |
mannen ergens de platte (!) en eenvoudige voordragt volgden, was het bij de verhalen van die ontzettende gebeurtenissen, die met den dood hunnes Meesters eindigden. Alles stelden zij blootelijk ter neder, zoo als het geschied is, zonder betuiging van medelijden, zonder uitstap om jezus te verdedigen, of zijne beulen te verfoeijen. Dit is in den eersten opslag onbegrijpelijk. Men geraakt wel eens in verzoeking, om niet aan Natuurmenschen,Ga naar voetnoot(*) gelijk de leerlingen waren, maar aan menschen zonder hartstogt, aan bedriegers derhalve, het opstel dezer stukken toe te schrijven. Doch bij een weinig nadenken zal men het karakteristieke der Evangelisten zien doorblinken. Hoe zouden zij zich bij het lijden van hunnen Meester hebben kunnen ophouden, die zich, even als de Emmausgangers, tot het verhaal zijner opstanding moesten spoeden? Hoe zouden zij zich door het medelijden van hunnen weg hebben laten afleiden, daar zij met blijdschap over den nu verheerlijkten juichten? Hoe zouden zij ook zijne vijanden hebben kunnen aantasten? Zij zagen immers altijd op zijn lijden | |
[pagina 100]
| |
en sterven tot vergeving der zonden, als op de genadige beschikking van God. Dit gezigt moest alle hevige hartstogten tegen 's Heilands vijanden onderdrukken. Het moest zelfs hunne harten van vergevingsgezindheid en menschenliefde doen gloeijen; want die Onvergelijkelijke had ook zijn lijden en sterven voor hen ondergaan, die hem gekruist en gedood hadden.’ Wij leggen nu voor eene poos de pen neder, om die weldra weder op te vatten, ten vervolge en besluite van ons verslag. |
|