Aan Q.N.N., als vertaler van Glatz, zedekunde voor meisjes, in antwoord op deszelfs antikritiek, geplaatst in Den Recensent no. i. dezes jaars.
Wij hebben de dus genoemde Antikritiek van deze ‘oude Rot,’ met welken naam zich de Steller zelf betitelt, op onze bescheidene aanmerkingen gelezen; eene Antikritiek, welke, daar zij niets anders dan 's mans kribbige geaardheid bewijst, ons van zelve (zoo het al der moeite waardig ware) van alle wederlegging ontslaat. Wij waren dus enkel bedacht, den man eenen heilzamen wenk te geven, die hem, bij het bedaren van zijnen onregtmatigen, ja belagchelijken toorn, van nut mogt zijn. De Lezer vergeve ons, dat wij daarbij wederom tot het Spreukenboek van salomo onze toevlugt nemen. Inderdaad, t'elken male wanneer wij eene belangrijke waarheid kort en krachtig wenschen uit te drukken, komen wij op dien schat der Wijsheid als van zelve terug. Onze Anticriticus gelieve dan, te zijner stichting en leering, op te slaan. Spreuk. XII:1. Overigens wenschen wij de oude Rot de noodige omzigtigheid om zich voor val en knip te hoeden.