Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 703]
| |
de goede God die heeft gemaakt, dan gelijk zij op het Tooneel voorkomen. Aan den weg zat eene arme, door kommer en ellende uitgemergelde Vrouw, met een' zuigeling op haar' schoot. De Vorstin bleef medelijdend staan, en zeide op een' minzamen toon: ‘Goede Vrouw! uw kind schijnt zeer krank.’ - ‘Ach,’ hernam de Vrouw, ‘de arme worm ligt te versmachten! Het voedsel is in mijne borsten verdroogd: sedert twee dagen heb ik niets gegeten, dan een stukje droog brood.’ ... Op den wenk der Vorstin, reikte de Hofdame der ongelukkige Moeder een stuk gelds. Deze weende, en sprak: ‘Als het nu maar even spoedig in melk kon verkeeren!’ Dit woord sneed der edele Vorstinne door het hart. Ook zij had eenen zuigeling, dien zij zelve zoogde. Terstond zette zij zich naast de arme Vrouw neder, nam haar het kind van den schoot, en leide het aan hare borst. - Ik had in dit oogenblik die arme Moeder wel willen zien, en de edele Vorstin, en ook - wanneer zoo iets zigtbaar ware - den Engel, die nevens haar stond, en haren naam in zijn gedenkboek schreef! |
|