| |
| |
| |
Uittreksel eener reize eens Engelschmans door Belgie.
(Vervolg en slot van bl. 644.)
Namen is gelegen aan den zamenvloed der Sambre en der Maas, twaalf Engelsche mijlen zuidwest van Huy, en tweeendertig van Brussel. In 1781 slechtte Keizer jozef de vestingwerken van alle de grensteden in de Oostenrijksche Nederlanden, Namen uitgezonderd. In 1792 werd het door de Fransche Republikeinen ingenomen, en is sedert het tooneel van andere wisselvalligheden geweest. Op den weg van Charleroy naar deze stad ziet men hier en daar lanen van hoog geboomte, die naar bijzondere gebouwen geleiden, die, hoezeer Gottisch in hun voorkomen, een' zeer hoogen graad van netheid en zuiverheid aanduiden, die met den goeden smaak en de voordeelige omstandigheden hunner bezitters volkomen overeenstemt.
Eene hoogte, digt bij Namen gelegen, vertoont een heerlijk verschiet, hoewel de rivieren de Sambre en de Maas daar niet zigtbaar zijn. Op de afhelling van eene onmetelijke rots, die in zekeren opzigte over de stad hangt, liggen eenige moestuinen, die eene schilderachtige vertooning opleveren. Er zijn ook sommige kleine woningen zeer nabij den top. Nog vindt men op deze hoogte de overblijfselen eener uitgestrekte vesting, terwijl de plaats buitendien nog verdedigd werd door eene dubbele bergketen, die zich langs de beide zoomen der rivier uitstrekt. Daar de bedding der Sambre aanmerkelijk hooger is dan die der Maas, is dit ongemak door eene sluis verholpen.
Onder de heerlijke visch, die men hier in overvloed aantreft, is karper, forellen, barbeel, zalm, en krabben: een groot aantal der laatsten maken een voorwerp van uitvoer uit, en zijn welbekend bij den naam van Eerivisses de Namur.
Onder de kerken dezer stad zijn de hoofdkerk en die der voormalige Jesuiten het meest belangwekkend. De eerste, die naar den nieuwen smaak en Korinthische orde gebouwd is, heeft een' schoonen koepel. Van binnen is zij zeer aanmerkingwaardig, en verdient de aandacht des reizigers. Haar voorportaal is versierd met twintig fraaije Korinthische ko- | |
| |
lommen, die eenen voorgevel ondersteunen, waarvan de kroonlijst tot voetstuk dient voor verscheidene standbeelden van wit marmer. Evenwel wordt deze kerk buiten tegenspraak door die der Jesuiten overtroffen. Hare bogen van wit marmer, naar den smaak dier tijden kostbaar gebeeldhouwd, zijn uitnemend prachtig. De kerk zelve rust op twaalf ruwe zuilen van rood marmer, gekroond met Ionische kapiteelen. De marmeren platen, waarmede de vloer belegd is, zijn van verschillende kleuren, en op eene kunstige wijze ineengevoegd. De benedenzijde der murenis met prachtig uitgesneden houtwerk belegd: ook zijn de biechtstoelen uitnemend schoon, daar elk derzelven de vertooming van drie bogen oplevert, die op spiraalvormige zuilen rusten; hetwelk eene fraaije werking doet.
De meeste straten van Namen zijn breed en net, en leveren een aangenaam verschiet op. De huizen zijn, over het algemeen, van een' donkerblaauwen steen gebouwd, en hebben een zonderling, hoewel niet onaangenaam aanzien. De gebouwen op de groote markt, die eer ovaal dan vierkant is, zijn alle drie verdiepingen hoog; doch het stadhuis is der aandacht naauwelijks waardig.
De ijzermijnen in de nabuurschap van Namen, en de bosschen nabij de Maas, verschaffen zulk eenen voorraad van houtskool, dat een groot gedeelte van de bevolking met de ijzerwerken zich bezig houdt. Eene loodmijn te Vedrin, op een' geringen afstand van Namen, is ook zeer voordeelig. De steen- of liever marmer-groeven in den omtrek geven voortreffelijken kalk en bij uitstek groote steenblokken. Het polijsten van het marmer, waarin men het hier al zeer ver gebragt heeft, maakt hetzelve zeer fraai. Het beste zwarte marmer zegt men dat ook hier alleen te vinden is, weshalve de Italianen, eenigen tijd geleden, zich verpligt gevonden hebben er gebruik van te maken. Men drijft te Namen een' sterken handel in messen en koper. De uitgestrekte marmerader, die in de groeve, des Malades genaamd, een' aanvang neemt, strekt zich uit tot Luxemburg, echter niet zonder verandering van kleur, zoodat te Vausore en St. Remi de roode de heerschende is. Wanneer men van den kant van Fontaine l'Eveque in het Hertogdom Luxemburg komt, wordt het oog door het rotsig en bergachtig aanzien des lands getroffen, dat men in de overige Belgische gewesten niet dan
| |
| |
nabij de zeekust vindt. Evenwel zijn werkzaamheid, nijverheid en welvaart nog overal zigtbaar, zelfs op de rotsige boorden der Maas; en toch is er tusschen het voorkomen dezer streek en dat der overige deelen van België bijna zooveel onderscheid als tusschen licht en duisternis.
De bouwvallen der Abdij van Aulue, tusschen Mons en Fontaine l'Eveque aan de Sambre gelegen, zijn allerprachtigst. De landstreek in den omtrek is wild en boschrijk. Het gebouw vormde oorspronkelijk eene soort van amphitheater aan den oever der rivier: het klooster alleen bevattede driehonderd zuilen van marmer. De kerk was eene der schoonsten en grootsten in het gansche land. De boerderij, en een gedeelte der brouwerij, behoorende tot de Abdij, zijn nog overig; uit de bouwvallen kan men opmaken, dat de uitgestrektheid van het geheel zeer aanmerkelijk geweest is. De tuinen waren achter de Abdij gelegen, op den top eener rij van heuvelen, waarvan een gedeelte nog bebouwd wordt door drie monniken, die, aan deze plaats gehecht zijnde, daar altijd gebleven zijn sedert het jaar 1794, toen de Fransche Republikeinen de geestelijken verjoegen, en zich van hunne schatten meester maakten. In verscheidene vertrekken der Abdij, die nog overeind staan, zijn de gewelfde zolderingen alleen vernield geworden. In een dezer gewelven zag men in het jaar 1813 vele verdroogde lijken, wier schoeisels zelfs niet eens beschadigd waren. De Abdij van Aulne, gesticht in het jaar 656 door den H. landelin, werd in de tiende eeuw door wereldlijke kanunniken bezeten; doch in 1144 dwong albiron, Bisschop van Luik, deze geestelijken, het gewaad der reguliere kanunniken van den H. augustinus aan te nemen. De jaarlijksche inkomsten dezer Abdij beliepen meer dan honderd-dertigduizend kroonen.
Charleroy is omtrent vijftien Engelsche mijlen ten westen van Namen gelegen, en is dikwijls genomen en hernomen. Deszelfs voornaamste handel plagt te bestaan in nagels, kanon en ander ijzerwerk. Het midden der stad, vol van smelterijen, molens en smederijen, geleek zeer veel naar Birmingkam. Ten noordoosten ligt de Abdij van Fleurus, vermaard door den slag tusschen de Bondgenooten en Franschen in 1690, die door de laatsten gewonnen werd.
Schoon nu de reiziger, van Namen naar Luxemberg gaande, niets van dat alles meer ontmoet, hetgeen hem in Bra- | |
| |
band, Vlaanderen, enz. verrukte, zoo zal het echter den wereldburger, den natuurkenner, den schilder hier nooit aan belangrijke voorwerpen ontbreken. Zelfs de Epikurist zal zijne rekening vinden bij den geur, den uitgezochten smaak en matigen prijs zijner dagelijksche spijzen.
Luxemburg. Deze stad is aan de Moezel, zeventig Engelsche mijlen zuidoost van Brussel, gelegen. In dit gewest vertoonen de bosschen en berggroepen eene oneindige verscheidenheid van gezigten, zoodat het uit dien hoofde wel eens als een klein Zwitserland beschreven is. Doch, daar de mijnwerken hier de hoofdbezigheid uitmaken, zijn uitgestrekte bosschen ter verkrijging van brandstof omgehakt, waardoor het land natuurlijk het voorkomen eener wildernis heeft aangenomen. Men moet bekennen, dat er tusschen Wirton en Longwy eenige vruchtbare streken zijn; doch derzelver uitgebreidheid komt geenszins in vergelijking met de grootte der distrikten, waar de grond van weinig of geen waarde is. Men heeft opgemerkt, dat in de geheele landstreek, welke onder den naam van Ardennes bekend staat, geen enkel stofdeeltje kalkaarde gevonden wordt. Men ontdekt niets dan onmetelijke lagen van kwarts en schist, die op de oppervlakte vergruisd zijn, en den ondankbaarsten grond ter bebouwing opleveren.
Bij verscheiden andere oorzaken, die de verbetering van het Luxemburgsche in den weg staan, verdient het gebrek van goede wegen gevoegd te worden, daar er slechts één te allen tijde bruikbaar is; en zelfs deze is er zoo verre af van naar de fraai bestrate wegen in België te gelijken, dat hij niet veel beter schijnt dan een hoop opeengestapeld puin, die weldra verstuift, en het oogmerk, waarvoor men dien bestemd had, verijdelt. Het brood, hetgeen hier somtijds van eene soort van spelt gebakken wordt, is niet boven de drie dagen eetbaar, hoewel niet onaangenaam voor den smaak. De weinige wijngaarden, aan de Moezel gelegen, brengen vrij goeden wijn voort. Het vleesch der schapen, die zich met wilde en geurige kruiden voeden, is geurig van smaak. Het hoornvee, hoezeer klein van stuk, verschaft desniettemin een aangenaam voedsel. Ook de paarden zijn niet groot, maar vurig en van eene goede gestalte. Het gevogelte en wild, waarvan Luxemburg overvloed heeft, zijn bij alle kenners van een lekker beetje zeer gezocht. Hetzelfde kan men van de
| |
| |
visch zeggen, en in het bijzonder van de krabben en alen, die in de beken en kleine stroomen gevonden worden. Men vindt dikwijls zeer fraaije paarlen in het riviertje de Semor, wel naar het gele trekkende, maar van een' schoonen glans.
De dorpen zijn in Luxemburg zoo dun gezaaid, dat de reiziger verpligt is zijnen togt daarnaar te regelen, zoo hij des middags verlangt te eten, en zich des nachts van eene rustplaats te verzekeren. Groote steden hier zijn geenszins te vergelijken met de dorpen in België; alleenlijk is de hoofdstad beschouwenswaardig. Luxemburg is niet alleen wel gebouwd; maar niets is zonderlinger, dan hare schilderachtige ligging op twee hechte rotsen, die langs de beide zoomen der kleine rivier de Else zich uitstrekken. Eene derzelven is van eene hoogte, genoegzaam, om, bij het nederzien op de rivier en benedenstad, het sterkste hoofd te doen duizelen. Deze naakte rotsen kunnen dus gezegd worden het glacis der vesting te vormen, waardoor de naderingen bij uitstek moeijelijk zijn. Zij maken een gedeelte uit van eene onmetelijke laag van hecht marmer, die zich tot aan Namen uitstrekt. De batterijen en vestingwerken zijn uit de vaste rots gehouwen, en gevolgelijk meestal bomvrij. In het midden der bovenstad is eene put van onpeilbare diepte, waaruit, in geval de loop der Else bij eene belegering wierd afgeleid, de burgers en het garnizoen zich van water zouden kunnen voorzien. Doch, daar niets de vernieling der huizen door het bombardement genoegzaam beletten kon, werd deze plaats, die men algemeen voor onwinbaar hield, in den jare 1795, na het uithongeren der bezetting, door de Franschen ingenomen.
Luik. Deze stad is twaalf Engelsche mijlen ten zuiden van Maastricht en dertig ten noordoosten van Namen gelegen. Zij plagt eene der grootste en bloeijendste steden van het vaste land te zijn. De Maas verdeelt zich hier in drie takken, en de stad van den kant van Namen binnenkomende, gaat men over de rivier langs eene brug van negen bogen, geheelenal van blaauwen steen gebouwd, naar den trant der oude bruggen van Parijs. Bijna de geheele weg, van de poort van Namen tot aan den regteroever der Maas, loopt door eene schoone en welbeboomde laan. Niets kan bevalliger geschakeerd zijn, dan het gezigt tusschen dit gedeelte der stad en de overzijde der Maas, die op hare beide oevers een aantal sraaije woningen vertoont. Maar, hetgeen dit land
| |
| |
voor het oog des reizigers nog belangrijker maakt, is het prachtig coup d'oeil der steile rotsen, die de beide zijden der rivier tot op eenen aanmerkelijken afstand bezoomen. Geene pen is in staat de romaneske schoonheid en het vermakelijke en ontzagwekkende dier gezigten te schilderen, welke de Belgische kunstenaars, die de natuur bestuderen, hier komen genieten. Deze rotsen, nu eens bedekt met bosschen, dan weder hare naakte toppen verheffende, zijn van verschillende kleuren: nu wit, dan blaauw, dan weder grijs, of zwartachtig, nemen zij bij elken voetstap meer of min eene andere gedaante aan. Uit de talrijke kloven in deze ruwe, ongevormde klompen ziet men dikwerf boomen, struiken en planten van onderscheiden aard voortspruiten, voornamelijk busboomhout en kruipende klimop, terwijl vooral de hangende trossen der laatste eene aangename werking doen. Daar het voetpad naar Huy langs deze steile rotsen heenloopt, die ongetwijfeld door eene of andere geweldige stuiptrekking der natuur gevormd zijn, is de weg op sommige plaatsen in de rotsen gehouwen, die over het hoofd van den reiziger schijnen heen te hangen; en hij, die niet tusschenbeiden eenige vrees voor gevaar bij zich ontwaart, moet van gevoel beroosd zijn. Gelukkig kan die vrees alleen oogenblikkelijk zijn te midden van dit schilderachtig landschap, waar het genot anders onafgebroken voortduurt.
Huy, omtrent twaals Engelsche mijlen zuidwest van Luik gelegen, is alleen om deszelfs oudheid aanmerkelijk, daar het onder de regering van Keizer antoninus reeds bekend was. De Maas scheidt de stad in twee deelen, die door eene brug vereenigd zijn. Zij is genoegzaam van alle zijden omringd door weilanden, die door den voet der gebergten bepaald worden, zoodat de stad tusschen deze en de oevers der Maas als verborgen ligt. De voornaamste straten van Huy zijn slechts twee in getal, en niet zeer breed, hoewel de huizen vrij wel gebouwd zijn. Twee minerale bronnen, die men zeer hoog acht, werden hier in het begin der vorige eeuw in de nabuurschap ontdekt.
De groote weg van Huy naar Luik is zeer eentoonig, daar dezelve gestadig langs den voet der rotsen aan den linkeroever der rivier voortloopt. De overzijde vertoont bergen, met bosschen overdekt, hier en daar fraaije dorpen, fabrijken, kerken; terwijl het geheel een zeer bevallig landschap ople- | |
| |
vert. In het kort, de geheele weg schijnt den reiziger te verzekeren, dat hij eene groote stad nadert. Naar Luik gaande, wordt het tooneel bij elke schrede levendiger en fraaijer. Behalve de buitenplaatsen aan den weg en op de zoomen der rivier, brengt het groot getal tuinen niet weinig bij tot de beerlijke uitwerking van dit rijk gestoffeerde landschap.
Onder het groot aantal buitenplaatsen, is er inzonderheid eene, die, door hare verhevene ligging op eene op zichzelve staande rots, een allerzonderlingst voorkomen heeft. De top derzelve is vlak gemaakt, ten einde er dit gebouw te kunnen oprigten, hetwelk inderdaad als door betoovering in de lucht schijnt opgehangen. De rots schijnt ten naastenbij honderdvijftig voeten hoog te zijn. Het is te hopen, dat de bewoners niet te eenigen tijde de slagtoffers worden van den buitensporigen smaak des bouwheers. - In de nabijheid van Luik, zijn bijna alle de heuvelen, tot aan den top toe, met wijngaarden bedekt; beneden zijn beide zijden der vallei met hopplanten begroeid. De wijnstokken, die na den oogst in bundels zamengebonden worden, die in eene punt eindigen, gelijken op eenen afstand veel naar de tenten eener legerplaats. |
|