| |
| |
| |
Uittreksel eener reize eens Engelschmans door Belgie.
Van Brugge naar Gent reist men gewoonlijk langs een schoon kanaal in een vaartuig, hetgeen alle ochtenden ten negen ure vertrekt, terwijl er een ander op denzelfden tijd van Gent afvaart en des middags om vier uur te Brugge aankomt. Deze vaartuigen zijn ongemeen gemakkelijk, en zoo wel hierin, als in fraaiheid, verre boven de Hollandsche trekschuiten te stellen; zij hebben een zeer net voorkomen, en het gemak, de aangenaamheid en geringe prijs van den togt moeten dadelijk alle personen, die, hetzij uit vermaak, hetzij om bezigheden, naar Holland, Antwerpen, en geheel noordelijk of oostelijk Frankrijk reizen, aansporen, om hunnen weg door Vlaanderen te nemen. Men dient hier verder bij in het oog te houden, dat men te Ostende alle die belastingen van invoer vermijdt, waaraan de reiziger in al de zeehavens van Frankrijk onderworpen is. De bovengenoemde vaartuigen kunnen tweehonderd personen bevatten. Het verblijf der passagiers is zeer net met damast behangen; boven hetzelve is de roef, waarin men bij schoon weder plaats neemt, en die met een fraai verhemelte bedekt is, zoo als zulks in de Egyptische gondels plaats heeft. Onder het voorbijvaren heeft men een uitmuntend gezigt over de landstreek, de vruchtbaarste van Vlaanderen, en bezet met buitenplaatsen en kleine dorpen. De oevers van het kanaal zijn gelijkelijk met rijen boomen versierd, en langs hetzelve loopt een bestrate weg, voor kabriolets en andere rijtuigen; doch die vooralsnog weinig gebruikt wordt.
Het schip is in drie kajuiten verdeeld, die in prijs verschillen. Voor de eerste kajuit en het diner aan de eerste tafel (want ook dit kan men, des begeerende, er bij bedingen) betaalt men vijf franken. Voor de tweede tafel en kajuit is de prijs slechts drie franken; en voor arme reizigers, die hunne eigene eetwaren medebrengen, of, hetgeen hier dikwijls plaats heeft, in het geheel niet eten, beloopen de onkosten slechts een frank.
Aan boord bevindt zich eene geschikte keuken, van een' daarbij behoorenden kok voorzien; het diner komt ten een ure op tafel, en is althans niet minder dan dat van London
| |
| |
Tavern. Men heeft hier zelfs overvloed van zilveren dischgereedschap.
Het volgend diner werd mij aan boord van een dezer schepen voorgezet. Er bevonden zich vier-en-twintig personen aan tafel. Het eerste geregt bestond uit drie uitmuntende soorten van soep; te weten, groen erwten-, vleesch-, en groente-soep. Hierna werden veertien verschillende schotels opgebragt; van haché, gestoofd vleesch, gebraden lams en gelardeerd ossenvleesch, gebraden hoenders en patrijzen. Eindelijk verscheen er visch; als steur, zalm, kabeljaauw, op verschillende wijzen toebereid, meestal gestoofd en gesruit. Groenten waren er in overvloed, en uitmuntend; erwten met suiker gestoofd, en aspersie van een' heerlijken geur. De pastijen zouden zelfs een' steedschen maaltijd niet ontsierd hebben. Hierop verscheen een dessert van appelen, oranges, aardbeziën, room, en Vlaamsche moppen. Deze kostbare maaltijd, gevoegd bij eene reize van dertig Engelsche mijlen, kwam op vier Engelsche schellingen en zeven pence den persoon. Den wijn betaalde men afzonderlijk. Een slesch uitmuntende Bourdeauxsche, of claret, kostte twee en een halve frank, de Rijnsche drie, en de beste Bourgondische vier franken.
Ook heeft men aan boord een zeer net buffet, waarvoor men thee, koffij of sterke dranken ter verfrissching bekomen kan. Wanneer de kosten der reize door den schipper ingevorderd worden, volgt hem de knecht met een zware ijzeren bos, waarop: voor de Armen, geschreven staat. Men houdt u dan voor zeer mild, indien gij daarin eene of andere kleine koperen munt werpt, bij voorbeeld een klein overzilverd stukje koper, placket genaamd, hetgeen veel naar een' slechten halven schelling gelijkt en tweê en een half pence waard is. Deze bos wordt zorgvuldig bewaard, en de helft der opbrengst onder de armen der stad, en het overige onder de schippersknechts, verdeeld.
Het groote voordeel der reize langs de kanalen door Vlaanderen is, dat men geen tijd verliest, door zich hiet en daar op te houden tot het nemen van ververschingen, maar zelfs onder den maaltijd zijne reize voortzet. Tusschen Brugge en Gent liggen verscheidene aardige dorpen aan de beide zoomen van het kanaal.
Op eene Engelsche mijl afstands van Gent ligt Marienkerk,
| |
| |
hetwelk vele buitenverblijven der burgers bevat. Bij de aankomst van het vaartuig aan de Bas-poort, (Bash-gate, misschien la porte basse, de Waterpoort) bij den ingang eener ruime waterkom, bevinden zich eene menigte koetsen en chaizen, met een of twee paarden bespannen, gereed om den reiziger met zijne goederen voor eene of anderhalve frank naar alle deelen der stad te voeren. Men rijdt de Brugge-poort binnen, en zoo langs de Hoogstraat tot het middelpunt der stad, waar men eene andere brug door de Torenpoort overgaat, en zoo op het plein der Korenmarkt komt, waar de herberg het Hert is. De straten van Gent zijn, over het algemeen, breed en wél geplaveid; de huizen zijn groot en hoog, met zeer ouderwetsche voorgevels en een groot getal vensters voorzien. De stalhouderijen zijn op de korenmarkten, vanwaar de Diligence des avonds en des morgens, naar Brussel, Antwerpen, Gramont, Oudenaarde en Courtenay afrijdt. De prijs is van zeven tot negen franken voor een' afstand van bijna dertig Engelsche mijlen, hetzij naar Antwerpen of Brussel; maar het voertuig is voor een Engelschman boven alle beschrijving onaangenaam; men is zoo goed als opgesloten; want, daar de opening aan weerskanten niet boven een voet vierkant is, is er weinig of niets van de landstreek te zien, waar men doorheen rijdt; en tien personen zijn gewoonlijk opeengedrongen in dezelfde ruimte, die in Engeland voor zes bepaald is. - Men neemt geene passagiers buiten op, vermits de bovenzijde bezet is met eene groote teenen mand van vier voeten, tot berging van goederen en koffers; terwijl eene ontelbare menigte doozen achterop zijn vastgebonden. De voerman zit onder eene kap, gelijk aan
die van een fourgon, en neemt tusschenbeiden een' passagier bij zich, hetgeen de meest verkieslijke plaats is.
De onbuigzaamheid en ongeschiktheid der veren van het rijtuig is tienmaal zoo erg als die van een' boerenwagen uit Essex, en de pijn, die men door al de leden gevoelt, na eenen geheelen dag over eenen straatweg gereden te hebben, is onbeschrijfelijk. Maar, daar het reizen meer algemeen wordt, zal het natuurlijk gevolg zijn, dat de wegen zich verbeteren.
In 't kort, de tegenwoordige vrede, en de maatregelen, nu onlangs genomen voor de veiligheid en voorspoed dezer landen onder het bestuur van den Koning der Nederlanden,
| |
| |
gerugsteund door de magtige verbindtenis met Groot-Brittanje, zal waarschijnlijk veel toebrengen, om onze bekendheid met dit belangrijk gedeelte van Europa meer algemeen te doen worden, dan dezelve tot nog toe geweest is. Een zeer achtingwaardig Fransch Schrijver, die voor korten tijd België bezocht heeft, is zeer vurig in zijne lofredenen op deze gewesten; en hierdoor zoo wel, als door andere omstandigheden, zijn wij in staat gesteld, een juister oordeel te vellen over derzelver waarde en belangrijkheid. Eene zijner aanmerkingen, die door daadzaken genoegzaam bevestigd wordt, komt hier op neder: ‘Even als de oudheidminnaar, in het doorkruisen van Griekenland en Italië, genoegzaam bij elken voetstap iets ontdekt, dat zijne heerschende neiging kan bevredigen, zoo zal de vriend der menschheid, bij het doorreizen der Nederlanden, nooit verlegen staan, om voorwerpen te vinden, die zijne bewondering en de goedkeuring van alle verstandige beschouwers waardig zijn. Inderdaad, op welk gedeelte van dit schoone land hij zijne blikken moge vestigen, alles getuigt, dat, reeds voor verscheidene eeuwen, zoo veel nijverheid, veerkracht, werkzaamheid en vorderingen, in den handel zoo wel, als in kunsten en wetenschappen, en eene zoo groote volmaking van landbouw en handwerken hebben plaats gegrepen, dat men zich met reden zoude moeten verwonderen, indien dit gewest, hoezeer binnen naauwe grenzen besloten, geene aanzienlijke plaats bekleedde in de hoogachting van andere volken.’
Doch, hoezeer België, vele eeuwen lang, zijnen rang onder de natien handhaafde, verwierf het zich echter den grootsten roem onder de regering der Bourgondische Vorsten. Toen verleende het aan vreemde Vorsten eene schuilplaats in hunne vernedering, en kon de magt van geheel Frankrijk het hoofd bieden. Toen was het de stapelplaats en het middelpunt des handels van Europa; terwijl voorspoed het aanzijn gaf aan voorheen onbekende kunsten; zoo als, bij voorbeeld, het schilderen in olieverw: iets, hetwelk geen verdienstelijk Schrijver ooit in twijfel zal trekken.
Zelfs vóór dit glorievolle tijdperk, had België reeds aan verscheidene andere landen den toon gegeven. Het voorzag alle andere natien van laken, en leerde den Engelschen zelven, hunne fijne lakens te vervaardigen, die voorheen hunne
| |
| |
wol uitvoerden, om dezelve naderhand, door de nijverheid der Vlamingen bewerkt en toebereid, wederom op te koopen. Ook Frankrijk heeft eenige manufacturen, en vooral zijne schoone tapijten, aan België te danken, of is de bekwaamheid, om eenige kunsten tot volmaaktheid te brengen, aan hetzelve verpligt. Dit blijkt uit het overnemen van een groot aantal gewone Vlaamsche woorden, die in de Nederlanden geene kunstwoorden zijn. Zoo is, b.v., het diamantsnijden te Brugge uitgevonden, en het Fransche cliveur (diamantsnijder) en cliver (diamantsnijden) van het Vlaamsche klieven afkomstig. In de scheepvaart zijn de woorden touer, cabestan, stribord enz. ontleend van de Vlaamsche touwen, kabelstang, stuurboord. Onder de uitdrukkingen, in de visscherij gebruikelijk, komen stokfiche en harengpec van stokvisch en pekelharing. In de teekenkunde stamt estampe van het Vlaamsche stampen af. In de mineraalkunde, eindelijk, zijn castine en calisteen van kalksteen afkomstig. Er bestaat buiten twijfel een groot aantal soortgelijke kunstwoorden, waarvan een liefhebber der woordafleiding eene aanzienlijke verzameling zou kunnen vervaardigen.
Met uitzondering van linnens, kanten en eenige andere artikelen, waarin de Nederlanden nog boven alle natien uitmunten, moet men bekennen, dat lengte van tijd, gestadige oorlogen, omwentelingen, en aanzienlijke volksverhuizingen, België van die uitsluitende meerderheid beroofd hebben, welke het zoo lang in de meeste kunsten en manufacturen bezat, en dat andere landen zich van deszelfs vernedering met voordeel hebben weten te bedienen. Maar de landbouw, die onuitputtelijke bron van nationalen voorspoed, wel verre van in de handen der Belgiërs te ontaarden, schijnt integendeel van jaar tot jaar tot grootere volmaaktheid gebragt te zijn,
Het is aan deze rijke bron, dat men de welvaart, zoo algemeen onder de inwoners dier gelukkige gewesten, heeft toe te schrijven; eene welvaart, waarvan noch eene lange reeks van ongelukken, noch het verloop der manufacturen, des koophandels en der zeevaart, opgeofserd aan de jaloerschheid der naburige volken, noch eenige andere oorzaken, hen hebben kunnen berooven.
Na den bloeijenden staat des landbouws in de Nederlanden, is er niets, hetgeen den verstandigen reiziger of kunstkenner meer belangstelling kan inboezemen, dan de bewonderens- | |
| |
waardige voortbrengsels der Vlaamsche schole, ten tijde van haren grootsten bloei.
Jammer is het, dat de schilderstukken van de uitstekendste meesters, zoo als rubens, van dijck, van balen, gonzales, jordaans, de champaigne, teniers en anderen, bij uitstek schaars zijn geworden; vooral, daar velen derzelven, gedurende den jongsten oorlog, buitenslands gevoerd zijn.
Slechts een klein getal bijzondere personen bewaren nog hier en daar eenige dier zeldzaamheden, de beste werken der groote meesters niet uitgezonderd. Ik bedoel inzonderheid de prachtige verzameling van den Heer de burtin, te Brussel. In deze stad versieren verscheidene kostbare stukken het openbaar Museum, en het kabinet van den Heer danoot. Deze, gevoegd bij eenige verzamelingen in andere streken der Nederlanden, bij de platen uit de school van rubens, de schoone beschilderde glazen, en de kostbare behangsels, die men op onderscheidene openbare plaatsen aantreft, leveren genoegzame bewijzen op van de meerderheid der Hollandsche en Vlaamsche schole.
Uit eene flaauwe schets van de geschiedenis dezer landen blijkt het, dat België en de Belgiërs, aan cesar met lof bekend, door hem werden te ondergebragt, in een tijdperk, toen het land der Galliërs in drie deelen gesplitst was; te weten: het Celtisch, of, volgens de Romeinen, het eigenlijk gezegd Gallië; het AEquitanisch Gallië, hetgeen geheel Gascogne bevatte; en Belgisch Gallië, dat van de grenzen der Celten zich tot aan den Oceaan en de monden van den Rijn uitstrekte.
Ter zelfder tijd, dat cesar de Alpen overtrok, met het voornemen om Gallië te veroveren, hadden de Helvetiërs, een dergelijk plan gevormd hebbende, hun land verlaten, met het vast besluit om nimmer terug te keeren. Maar het geluk des Romeinschen bevelhebbers, zijne meerdere krijgskunde, en de uitmuntende tucht zijns legers, verijdelden de hoop der Hel vetiërs, en dwongen hun, zijne genade in te roepen. Velen der Celten waren verheugd over den voorspoed van cesar. Doch hun opperhoofd had de onvoorzigtigheid, om de hulp van cesar tegen arcovistus, zijnen geduchtsten vijand, in te roepen. Cesar, onder voorwendsel van zijne nieuwe bondgenooten te verdedigen, streed voor zichzelven,
| |
| |
en beroofde, in den loop van twee veldtogten, de Galliërs van al het land tot aan de grenzen van België. De Belgiërs, verbitterd over het laag gedrag der Celten, en het juk der Romeinen verfoeijende, vormden een verbond, hetgeen voor dezen verderfelijk had kunnen zijn, indien de Belgiërs in staat geweest waren, beleid en krijgskunde met die onverschrokkenheid te vereenigen, waardoor cesar zelf hun lofredenaar werd in zijne Gedenkschriften.
Zoo verre de geschiedenis zich uitstrekt, levert zij genoegzame bewijzen op, dat de Belgiërs nooit van hunne voorvaderen verbasterd zijn. De vroege vorderingen, welke zij in de nuttige en aangename kunsten des levens, in landbouw, manufacturen en koophandel gemaakt hebben, en zulks op een tijdstip, toen hunne naburen verre bij hen ten achtere waren, hebben hunnen regtmatigen lof alom verbreid. Ja, zelfs in onze dagen, nu beschaving tot zulk eenen hoogen trap geklommen is bij de natien, die kunsten en wetenschappen beoefenen, is België geenszins eene minder bevolkte, rijke of bloeijende landstreek, dan eenige andere in Europa, niettegenstaande de verwoestingen van buitenlandsche zoo wel als burgeroorlogen, waarvan hetzelve zoo dikwerf de schouwplaats geweest is.
Dit gelukkig land was omtrent het jaar 445 de wieg der Fransche Monarchij. Het was uit de provincie, die sedert den naam van Braband ontving, dat clodio voortrukte om zich in Gallië te vestigen, nadat de Romeinen vandaat door de Wandalen verjaagd waren.
België is in onderscheidene tijdperken door de Hunnen en Noormannen uitgeplunderd en te vuur en te zwaard verwoest Het bleef onder het gebied van Frankrijk, als een wezenlijk bestanddeel van dat gewest, tot op den dood van karel den grooten; doch, onder de zwakke opvolgers van dien beroemden Vorst, maakten zich de landvoogden, de een na den anderen, van lieverlede van verschillende deelen dier gewesten meester. Het eindelijk gevolg hiervan was de verdeeling derzelven in zeventien landschappen. Aanvankelijk waren deze aan even zoo vele Vorsten onderworpen, waarvan eenigen aan Frankrijk, als magtige leenmannen, verbonden, anderen daarentegen, als leden van den Bourgondischen kreits, van het Duitsche Rijk af hankelijk waren. Bij vervolg werden vele dezer provincien met elkan- | |
| |
der vereenigd, vooral onder de Hertogen van Bourgondier Ten laatste maakten zij, onder karel den V, een geheel uit, dat onder den algemeenen naam van Nederlanden bekend stond.
Onder zijnen zoon, filips den II van Spanje, de eenige beheerscher dezer landen, waren de Belgiërs zeer gehecht aan hunne Vorsten, maar nog meer aan hunne regten en vrijheden. Vanhier hun opstand tegen filips, die het daarstellen van een willekeurig bestuur bedoelde. Dit land, eens zoo bloeijend, werd toen het tooneel eens oorlogs, die, met zeer geringe tusschenpoozing, meer dan tachtig jaren voortwoedde, maar ten laatste in de bevrijding der zeven vereenigde provincien en de vestiging der Republiek van Holland eindigde. Middelerwijl bleven de tien andere provincien, onder den algemeenen naam van België, of de Nederlanden, aan hare vorige meesters onderworpen, tot dat de huizen van Oostenrijk en Spanje, in den persoon van karel den II van Spanje, een einde namen. De dood van dien Vorst veroorzaakte den vreesselijken successie-oorlog tusschen Frankrijk en Oostenrijk. De vrede, die een einde aan dezen oorlog maakte, bevestigde de Belgische gewesten in het bezit van Oostenrijk, die dezelve behield tot het jaar 1794, toen zij door de Franschen, ten gevolge van den omwentelingsoorlog, overstroomd werden.
Ten aanzien der taal, die tegenwoordig in de Nederlanden gesproken wordt, merkt de bovengemelde Reiziger het navolgende aan. Naauwelijks is men de Nederlanden van den kant van Mons ingetreden, of men ontmoet, in plaats van het slechte Fransch van Picardië, eene soort van oud-Gallisch, in elke der provincien verschillende, maar door den algemeenen bijnaam van het Brabandsch-Walloonsch onderscheiden. Deze taal is zoo na verwant aan die der oude Galliërs, dat in de nabijheid van Luik in het bijzonder vele uitdrukkingen, die blijkbaar uit het Latijn afgeleid, en zoo kort als krachtvol zijn, algemeen gebruikt worden. Een Fransch Schrijver heeft opgemerkt, dat men reden had zich over derzelver uitsluiting uit het nieuwere Fransch te beklagen; terwijl hare plaats slechts gebrekkig vervuld wordt door omschrijvingen, even kracht-als zouteloos.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|