Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de zwavelbron van Bentheim. Door E.J. Thomassen a Thuessink, A.L.M., Med. et Philos. Doctor, Medic. Practic. Professor aan de Akademie te Groningen.Verleden jaar (Meng. 1814. No. II.) gaf ik een stukje over de Staalbron te Cleef. Thans is mijn oogmerk, iets te zeggen van eene andere bron, die wij in onze nabuur- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 621]
| |||||||||||||||||||||||||||
schap hebben, die naauwelijks bekend is, en echter zeer onze opmerkzaamheid verdient. Ik heb dezelve dezen zomer met mijnen vriend en Ambtgenoot, den Heer Prof. stratingh, bezocht; en door de vriendelijkheid van den zeer kundigen Apotheker drees, te Bentheim, die ons derwaarts begeleid heeft, ben ik in staat gesteld, daaromtrent het volgend berigt te geven. De bron, waarvan ik zoude spreken, ligt in een uitmuntend schoon en uitgestrekt bosch, hetwelk onmiddellijk aan het vlek Bentheim sluit. Eene schoone laan leidt naar de bron, die omtrent een kwartier uur gaans van de plaats gelegen is. Op eenen aanmerkelijken afstand ontdekt men reeds den eigenen zwavel- of hepatischen reuk, die deze soort van bronnen, als Aken, Nendorf enz., kenmerkt. Zij behoort tot die bron nen, welke reeds voor meer dan honderd jaren bekend zijn geweest, maar die door toevallige omstandigheden in onbruik geraakt, en eindelijk geheel verwaarloosd en vergeten is. Het eerste verslag van deze bron is van het jaar 1713, van een beroemd Scheikundige van dien tijd, joh. heinr. cohausen, die in een vrij breedvoerig boek deze bron beschrijftGa naar voetnoot(*). Naderhand heeft de Heer a.e. schütte eene betere en naauwkeuriger verhandeling over deze bron geschreven, die door de Heeren werlhoff en gaubius, blijkens de daarbij gevoegde brieven, is goedgekeurdGa naar voetnoot(†). Cohausen berigt ons, dat de bron reeds van ouds bekend, maar in zijnen tijd, op bevel van den Graaf van manderscheid-blankenheim, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 622]
| |||||||||||||||||||||||||||
Voogd van de jonge Graven van bentheim, gezuiverd, en met een steenen koepel is overdekt geworden. Deze koepel is ook nog aanwezig, en bedekt eene kleine kom, die uit twee of drie onderaardsche kanalen voortspruit. Uit dezen koepel ontspringt een vrij aanmerkelijke straal water, hetwelk een klein beekje vormt. Te voren had men, tot gemak der brongasten, eenige huizen in de vlakte, waarin de bron is opgerigt; dan, het schijnt, dat, door de onrustige tijden, deze vervallen en eindelijk geheel zijn weggeraakt, zoodat daarvan niets is overgebleven. Toen echter dit land onder het beheer der Hanoversche regering kwam, schijnt men er op bedacht geweest te zijn om dit wederom te herstellen. Althans werd aan den Heer schütte de last opgedragen om deze bron op nieuw te onderzoeken. Het schijnt evenwel hierbij gebleven te zijn, daar ik niet gemerkt heb, dat er eenige inrigtingen bij de bron gemaakt zijn. Dan, het zoude niet alleen voor het Graafschap Bentheim zelve, maar ook voor ons land, bijzonder voor onze noordelijke provincien, van het grootste belang zijn, dat er zoodanige inrigtingen gemaakt werden, waardoor deze bron meer bruikbaar werd. Bentheim ligt op de grenzen van Drenthe en Overijssel, slechts tien uren van Coeverden, en vier uren van Oldensaal, op eenen berg, die de heerlijkste uitzigten oplevert, in eene zeer zuivere en gezonde luchtstreek. De wegen, die derwaarts leiden, zijn goed en gemakkelijk, zijnde op den postweg van Hamburg naar Amsterdam; terwijl men in het posthuis en elders zeer wel en gemakkelijk zijn kan. Het water in de kom onder den koepel is volmaakt helder: op de oppervlakte komt hier en daar een dun wit vlies, hetwelk zakt, en zich aan takjes enz. aanhecht en zwavelachtig is. De smaak van het water is sterk hepatisch, doch zoo onaangenaam niet, of men kan het zeer wel drinken. Het behoudt zeer lang deszelfs kracht; zoodat wij, het in geslotene kruiken medegenomen hebbende, vonden, dat het deszelfs smaak | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 623]
| |||||||||||||||||||||||||||
en helderheid gedurende verscheidene weken behield. Wanneer wij een stuk zilver in de bron wierpen, werd het aanstonds geel en blaauwachtig aangeslagen, even zoo als dit bij andere zwavelbronnen plaats heeft. De Heer cohausen en ook schütte hebben dit water naar hunne wijze chemisch onderzocht; dan, daar wij betere en latere scheikundige ontledingen van hetzelve hebben, zal ik die liever opgeven. De Heer hoffmanGa naar voetnoot(*) heeft de analyse van den Heer trampel overgenomen. Hij brengt dit water tot zijne vijfde klasse, de zwavelwaters, en tot de tweede soort, de zoutachtige zwavelwaters, dezelfde, waartoe het Nendorfer en Eiszer water behoort. Deszelfs zwaarte is 10272:10000. In een pond van zestien oncen zijn, volgens hem, bevat:
Luchtzuur over de 50 cubiekduimen. De Heer Apotheker drees heeft mij de volgende ontleding, die hij op den 5 Augustus 1805 gemaakt had, medegedeeld: In een pond water van zestien oncen vond hij de volgende bestanddeelen:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 624]
| |||||||||||||||||||||||||||
Kolenstofzuur gas 3 cubiekduimen. Gezwaveld waterstofgas 4½ cubiekduim. De specisique zwaarte is 10048:10000 De temperatuur 9o Reaumur. De bron geeft in een uur ongeveer vijf okshoofden water op. Mijn vriend Prof. stratingh, die dit water voor twee jaren en nu wederom op nieuw onderzocht heeft, voegt er nog dit volgende bij:
Wanneer wij met deze verschillende ontledingen van het Bentheimer water die van de overige zwavelwaters vergelijken, dan zullen wij vinden, dat het verre het meeste met het Nendorfer water overeenkomt, waarbij de Heer hufeland het ook vergelijkt. Men zal hieruit reeds gemakkelijk begrijpen, dat het van veel belang is, dat deze bijna onbekende en geheel verwaarloosde bron wederom in hare regten hersteld worde; dat men verpligt is, daarop wederom de aandacht der regering te bepalen, en alzoo trachte te bewerken, dat er zulke inrigtingen, die zeer onkost- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 625]
| |||||||||||||||||||||||||||
baar kunnen zijn, gemaakt worden, dat dezelve aan haar doel kan beantwoorden. Ik zal te dien einde met een woord opgeven, wat men daaromtrent aangeteekend vindt, en wat wij daarvan met regt kunnen verwachten. Daar wij in dezen tijd, waarin men met meer naauwkeurigheid de Gezondheidsbronnen onderzocht heeft, deze bron, uit gebrek aan behoorlijke aanstalten, minder bezocht vinden, heb ik geene berigten daarvan kunnen inwinnen, en moet mij vergenoegen met de oudere van cohausen en schütte op te geven; terwijl ik ook, uit vergelijking met het Nendorfer water, zal opgeven, wat wij van dit water met rede kunnen verwachten. Cohausen schrijft aan het Bentheimer water eene zachte laxerende en eene vermogende diuretische kracht toe; terwijl hij opmerkt, dat het den pols en den omloop des bloeds niet aanzet. Hij prijst het aan inwendig in allerhande verstoppingen, hypochondrie, scorbutieke ziekten, jicht en podagra, slijmziekten en graveel. Uitwendig wordt het, door kunst warm gemaakt zijnde, in allerhande verstijvingen en verlammingen door jicht, in de Engelsche ziekte der kinderen, in heupjicht, in allerhande uitslagen en schurft, zeere hoofden, kwetsingen en wonden, oogontstekingen, onvruchtbaarheid, en gebreken der maandstonden, aangeprezen. Hij schijnt ook drop- en dampbaden daarvan gebruikt te hebben. De Heer schütte, die breedvoerig de gevallen beschrijft, waarin dit water met nut gebezigd is, noemt zwakke en druipende oogen, allerhande soort van gezwellen aan den hals, scorbutieke zweren aan den mond, duizeligheid, hartklopping, kortademigheid, bloedstortingen, door kramp veroorzaakt, heeschheid, beginnende tering, allerhande verstoppingen des onderbuiks, bloedbraking, ongemakken, uit aanbeijen voortspruitende. - Gaubius prijst dit water aan in kolijkpijnen, vooral die in Holland gemeen zijn, (ik denke, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 626]
| |||||||||||||||||||||||||||
dat hij hier het loodkolijk meent) geelzucht, hypochondrie, graveel en moeijelijke waterlozing, jicht en rheumatismus, verlammingen, kramp en zenuwtoevallen, scheurbuik, schurft, Engelsche ziekte, roos, enz. Ofschoon hier misschien wel iets overdreven zij, zien wij echter, dat hier die gevallen genoemd worden, waarin de zwavelwaters den meesten dienst doen. De Heer Staatsraad hufeland, die, in het jaar 1810, door Bentheim naar Holland reizende, genoodzaakt was, zich aldaar wegens eene kleine ongesteldheid veertien dagen op te houden, had ook deze bron bezocht, en gaf daarvan het volgende getuigschrift, mij door den Heer Ap otheker drees medegedeeld, af: ‘Dat ik de Zwavelbron bij Bentheim van eene uitstekende kracht en deugdzaamheid, en gelijk gevonden heb aan de beste (vorzüglichsten) Zwavelbronnen, en dat zij voorzeker verdient beter ingerigt (gefast) en met geschikte baden voorzien te worden, vooral, daar in het geheele omliggende land, en in gansch Holland, niets dergelijks voorhanden is, betuige ik hiermede.’
Bentheim, den 20 Junij 1810. Dr. hufeland, Koninkl. Pruiss. Staatsraad en Lijfarts.
Volgens het zeggen van den Heer drees, stelde de Heer hufeland hetzelve gelijk aan het water van Nendorf; en, als wij de bestanddeelen, zoo als die door hoffman (p. 130.) worden opgegeven, daarmede vergelijken, zullen wij vinden, dat het daarmede de grootste overeenkomst heeft. Wij mogen het dus gerust aanraden, en hebben reden te verwachten, dat men daarvan nut zal hebben in alle die gevallen, waarin dat water met zoo veel vrucht gebuikt is. Dit water werkt (volgens hufeland) in het bijzonder op de huid, de longen, het benedenste gedeelte van de darmbuis, de haemorrhoidale vaten, en de slijmklie- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 627]
| |||||||||||||||||||||||||||
ren. Het kan diensvolgens te stade komen in alle ziekten, die uit een' tragen omloop des bloeds voortspruiten; in stilstand van vochten, plaatselijke passive congestien, haemorrhoidale volbloedigheid, onderdrukte bloedvloeijingen, andere belette afscheidingen met derzelver gevolgen, vooral in huidziekten, in borstziekten van eenen slijmachtigen, asthmatieken of teringachtigen aard, de schurft, klierverstoppingen, jicht, flijmvloeden; in alle ziekten, uit materiele stofverplaatsingen voortvloeijende, bijzonder wanneer die van eenen schurftigen oorsprong zijn; in metaalvergiftigingen, enz. Meer bijzonder schijnt het zwavelwater eenen uitstekenden dienst te doen in alle de vormen van jicht, en deszelfs gevolgen; zoodat er geen middel is, hetwelk zoodanige genezingen te weeg brengt, als het zwavelwater, in- en uitwendig gebruikt. Voorts verdient dit water onder de beste middelen geteld te worden, om de hardnekkigste uitslagziekten, uit eene herpetische, jichtige, scrophuleuse of schurftige scherpte voortspruitende, te genezen; inzonderheid, wanneer deze uitslagen, teruggedreven zijnde, allerhande onregelmatige toevallen veroorzaken. Verder, in de gevolgen der venerische ziekte, welke door geene kwikmiddelen kunnen worden weggenomen; in alle metaalvergiftigingen, door kwik, lood of rattenkruid veroorzaakt: diensvolgens is het, zoo wel in baden, als inwendig gebruikt, nuttig in die ziekten, welke het gevolg zijn van kwik-curen, van de bearbeiding der kwik of lood in de fabrijken; in loodkolijken, welke zoo dikwijls door looden pijpen en regenbakken ontstaan. Voorts in zenuwziekten, veroorzaakt door jicht en andere scherpe stoffen; in alle slijmziekten, witten vloed, enz.; in asthmatische en andere chronische borstziekten, welke uit slapheid en gebrek aan veerkracht der longen ontstaan. Busch en vele andere Geneesheeren hebben de zwavel en de zwavelleverlucht, als een zeer werkzaam middel in sommige gevallen van tering, aangeprezen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 628]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hufeland verkiest eindelijk het koude zwavelwater, iu sommige gevallen, boven het warme van Aken; dewijl hier alle vlugge deelen, die bij de verkoeling vervliegen, bewaard blijven. Wanneer wij nu overwegen, van welk eene nuttigheid deze bron zoude kunnen zijn, bijaldien daarbij de noodige inrigtingen gemaakt wierden, en men dit water zeer goed in kruiken kan vervoeren, zoude het zeer der moeite waardig zijn, hetzelve ten minste inwendig ook te beproeven.
Groningen, den 20 September 1815. |
|