| |
| |
| |
Verhaal van een reisje langs de slagvelden van Belle Alliance, Quatre-Bras en Ligny, van den 15 tot 20 september 1815. In vier brieven.
‘Deelgenooten geworden zijnde van het genoegen, hetwelk de volgende Brieven aan den ontvanger van dezelve hebben gegeven, hebben wij de toestemming van den Schrijver verzocht en bekomen, om dezelve in ons Maandwerk te mogen mededeelen.’
| |
Eerste brief.
Waterloo, den 15 September 1815.
Mijner beloste indachtig, zal ik mij beijveren om elken avond aan u verslag te doen van hetgene ik op dit reisje gezien en opgemerkt heb. Gij krijgt derhalve alles in het warm gevoel, en zoo als het voor den geest komt.
Eene geheel andere stemming bezielde mij bij den aanvang van dezen uitstap, dan bij vorige; en waarlijk, de gedachte: ik zal de velden zien, welke de tooneelen zijn geweest der gewigtigste gebeurtenissen, waardoor de rust van Europa, zoo wij hopen, voor jaren gevestigd is, de tooneelen van den heldenmoed onzer landgenooten, scheen de nieuwsgierigheid naat andere zaken te verdooven; en dit gevoel was opgewekt door het levendig verhaal, hetwelk mij door eene onzer beminnelijke landgenooten, thans te Brussel wonende, over alles, wat zij van 15 tot 20 Junij had gezien en ondervonden, was gegeven. Dit verhaal, en vooral de overweging, hoe gevaarlijk alles schijnt gestaan te hebben, en het beses, wat er dan van ons en het lieve Vaderland zoude geworden zijn, werkten waarschijnlijk veel mede tot deze stemming.
Ik had, om vrij te zijn in alle pogingen, eene cabriolet aangenomen, en ging heden namiddag op reis. Het fraaije weêr en het zuivere licht van den helderen herfstdag maakten de schoone gezigten, welke men buiten de Namensche poort heeft, nog aangenamer.
Heuvels en dalen had ik meer gezien; dan nimmer zulke, alwaar elk plekje bebouwd is, en overal blijken zijn van uitstekende vruchtbaarheid.
| |
| |
Wij passeerden het zoo bevallige dorp Ixelles, liggende aan een' uitgestrekten vijver. Niet lang daarna kwamen wij in het bosch van Soignies, waardoor de groote straatweg loopt; in hetzelve zagen wij weinig zwaar hout; dan, alle boomen hoog opgaande, had alles eene vrolijke gedaante. De groote karren met kolen, andere met koopmanschappen, en de drukke doortrek naar de hoofdstad, gevoegd bij de groepen straatmakers, die den steenweg herstelden, welke zoo veel geleden heeft door den vervoer van het kanon en de bagaadje bij dezen veldtogt, maakten den weg levendig; en alzoo kwamen wij, voorbij een gedeelte van het dorp Espinette, te Waterloo, het dorp, zoo vermaard geworden in onze dagen.
Ik zoude zeker in het nieuwe logement, waarvo or met groote letters geschreven is: au grand quartier-general du Duc de Wellington, alwaar dezelve heeft gelogeerd en thans de meeste Engelschen komen, gegaan zijn; doch, gelukkig voor onze beurs, draaide de voerman de paarden naar den hof of de plaats van de herberg: de oude Jean de Nivelles. De kastelein kwam met eene witte muts voor den da, en deed ons aanstonds aan de tafereelen van teniers gedenken. Wij vonden het in deze herberg zeer naar genoegen, en ik had bovendien het geluk, om den Ingenieur, aan wien ik geadresseerd was, niet alleen te huis, maar ook genegen te vinden om mij te vergezellen, en alles aan te wijzen, wat mij dienen konde en ik mogte verlangen. Derhalve werd de verdere avond vrolijk doorgebragt en vroeg ter ruste gegaan, ten einde des anderen morgens te eerder bij de hand te zijn.
Ik noodig u tot eenen zwaren marsch, en wensch u inmiddels eenen goeden nacht.
| |
Tweede brief.
Genappe, den 16 September.
Gelijk aan de kinderen, die, wanneer hun een pleiziertogtje beloofd is, niet kunnen slapen, zoo dreef de weetgierigheid mij al vroeg ten bedde uit, en weinig tijds na zonne-opgang zag ik reeds de kerk van Waterloo opengaan.
Dit gebouw heeft eene fraaije gedaante. Het is eene koepelkerk; het aangehechte koor geeft misstand, en doet het
| |
| |
nu naar eene groote castrol met een steel of handvat gelijken. Ik trad weldra met eenige voerlieden, die en passant alhier hunnen morgen-godsdienst verrigteden, binnen; dan, hoe zeer werd ik verrast, wanneer ik, in deze kerk of kapel niets denkende te vinden dan gewone kerksieraden, er twee marmeren steenen in den muur zag, waarop de namen van verscheidene gesneuvelde Engelsche Officieren zijn gebeiteld, en welke door hunne overgeblevene wapenbroeders (die van het 1ste Regiment Gardes te voet en het 15de Regiment Huzaren) waren bekostigd!
Dulce ac decorum est pro patriâ mori.
was het einde van het opschrift des eenen; en, de waarheid hiervan gevoelende, wijdden wij gaarne eenen stillen dank aan de nagedachtenis dezer braven. Wij zagen vervolgens ook, met aandoening, de steenen, op het kerkhof gelegd boven de graven van richard fitzgerald en... de langrehr, Kommandant van het 1ste Bataljon van Bremen, beiden ook op den 18 Junij gesneuveld. Het grafschrift voor den laatsten is deftig en eenvoudig; dat voor den eersten is zoo wel in het Fransch als in het Engelsch, en in zulke hoogdravende bewoordingen tot lofspraak over vorig bedrijf en karakter ingerigt, dat hetzelve ons onwillekeurig het oordeel van pope over de grafschriften te binnen bragt: de eene helft wordt niet gelezen, de andere niet geloofd. Wij vernamen later, dat de man algemeen geacht geweest is, zoo wel om braafheid als om dapperheid. De familie had eene prachtige doodkist uit Engeland overgezonden, met verzoek om het lijk derwaarts te doen voeren. De jonge weduw heeft dit verzoek afgeslagen, oordeelende dat het lijk hier wél zoude rusten; de kist staat nog in of bij de kerk van Waterloo.
Wij vertrokken weldra, om den togt te doen naar het slagveld, geleid door den Officier der Genie, vergezeld van vijf Sappeurs, die gedurende den geheelen veldtogt op dit terrein geweest waren, en nu de Ingenieurs bijstonden tot het werk der opmetingen voor de kaart, welke, met aanwijzing van alle hoogten en laagten, voor het militair archief van het Rijk gemaakt wordt. Deze personen waren derhalve met alle omstandigheden bekend, en konden ons de beste berigten geven.
| |
| |
In het dorp Mont St. Jean vonden wij vele vrouwen en kinderen, die hun werk maakten, om goederen, op het slagveld gevonden, aan de vreemdelingen te verkoopen; als adelaars van de mutsen of patroontassen, sabels, helmen, kogels en allerlei kleinigheden, zelfs ridderteekens van het zoogenoemde Legioen van Eer. Sommige personen kwamen met zoogenoemde livrettes en met portefeuitles, welke in de zakken van gesneuvelden gevonden waren. Een van deze portefeuilles doorziende, vond ik er een gedrukt stuk in, met een' Keizerlijken arend voorzien; zijnde eene verklaring van den Prins van Neufchatel en Wagram (berthier) aan het Fransche leger, waarin hij hetzelve, als bestaande uit zijne oude wapenbroeders, aanspreekt, hen aanvuurt om den vorigen roem te gedenken, en ten sterkste protesteert, dat men toch niet van hem gelooven moet, dat hij zich ooit bij de vijanden van Frankrijk zoude voegen. Wij bevestigen noch bestrijden de echtheid van dit stuk; dan, daar hetzelve waarschijnlijk op last van den Keizer gedrukt rondgedeeld is, vonden wij het aanmerkelijk genoeg, om van hetzelve notitie te nemen.
Wij begonnen onze wandeling met den straatweg naar Nivelles in te slaan, en zagen weldra het vitieuse van de kaarten, die men ons tot nog toe van deze streken heeft gegeven, vooral van die, welke de plans der drie veldslagen zoude bevatten, en voor het boekje, bij maaskamp uitgegeven, is geplaatst. Voorbij Mont St. Jean is er geen boom aan den straatweg te zien; de distantie der plaatsen is geheel erroneus, enz. enz.
Op den straatweg naar Nivelles hadden wij een geheel overzigt van het slagveld. Op de noordelijke hoogten en in de glooijing was het Engelsche leger geplaatst geweest, en over de zuidelijke waren de Franschen gekomen, en hadden hier hunne positien genomen.
De straatweg zelf droeg nog op vele plaatsen blijken van de kogels, welke de Franschen over het geheele slagveld geschoten hadden; maar anders was er, wanneer men geene verhalen erlangde, alhier niets buitengewoons te zien. In de havervelden konde men nog overblijfselen zien van het doortrekken met geschut en wagens, en van het plattreden van breedere plaatsen. Dan, aandoenlijker was het gezigt van op- | |
| |
geworpene aardhoopen, waaronder de lijken van menschen en paarden begraven liggen.
Vanhier zagen wij reeds het zoogenoemde Observatorium van buonaparte, waarvan zoo veel verhaald is. Het is niets anders dan eene van palen gemaakte spits, aan welker bovenste deel eene standplaats of stoel is, ter beschouwing van de omgelegene streken. Deze stellaadje is reeds vervaardigd in den jare 1814, wanneer de Nederlandsche Ingenieurs, de opmetingen voor de nieuwe kaart der Nederlanden zullende vervolgen, een hoog gezigt of standpunt noodig hadden tot vereeniging der lijnen van differente driehoeken. Napoleon is niet op deze stellaadje geweest; er waren geene ladders bij dezelve voorhanden, en hij had dit ook geenszins noodig, daar hij van de hoogte bij den pachthof van Rossome de vlakte genoegzaam konde overzien.
Wij zagen de pachthoeve Marbe Braine, welke het laatste punt van het veld, door de legers bezet, uitmaakte, aan de linker hand liggen, gelijk ook het stadje Braine la Leu, en sloegen den weg links af naar den grooten pachthof Hougomont, welken de Engelschen tot het voornaamste punt hunner defensie gemaakt hadden, en waarbij het felste gevecht was voorgevallen. Het beschrijven van den loop dezer gevechten behoort meer tot de geschiedenis, dan tot deze beschouwing; en derhalve zij alleen gezegd, dat wij alle gebouwen van deze groote bouwplaats of pachthoeve verbrand vonden, behalve de woning van den tuinman, en de kapel, in het midden der uitgestrekte gebouwen staande. Men wees ons aan, hoe de Engelschen zich verschanst hadden achter eenen grooten muur, in welken men gaten gemaakt had, om door te kunnen vuren; en bovendien waren er toen op de gedeeltelijk afgebrokene pilaren of stutten van den muur stellaadjen gemaakt, om den naderenden vijand ook over den muur te kunnen treffen.
In het eerst is het komen in den boomgaard belet door een hevig vuur uit de heggen, waarachter eene greb gegraven was, en de Engelschen eenigzins bedekt stonden; dan, toen de Franschen in den boomgaard gekomen waren, zijn ze op eene verschrikkelijke wijze begroet geworden uit en over den muur. Besluit men tot het raken der menschen uit het beschadigen der boomen, dan moet de slagting vreesselijk zijn geweest; zeer vele zijn geheel vernield, en geen is er,
| |
| |
of hij draagt blijken van door kogels getroffen te zijn. Toen de Franschen om den muur zochten heen te trekken, werden zij op den hoek uit het geschut, met schroot geladen, ontvangen.
Voorbeeldeloos dapper moeten de Engelschen zich alhier gedragen hebben. Hun trof eene zware ramp. De Kommandant crafton gaf zijne orders in den tuin. Een kanonskogel trof den hoek of de bovenste rollaag van eenen muur, en had zulk eene lage rigting, dat dezelve de hoofden trof van acht personen, waaronder ook dat van den dapperen Bevelhebber. Men wees ons de plaats, waar de Edele gevallen was; ook, waar men het lijk begraven had. Zijn vader was dadelijk op het berigt van den slag herwaarts gereisd, en had het lijk van den zoon doen opgraven, te Waterloo kisten, en hetzelve naar Engeland doen voeren. De vader had nog drie zonen in het leger, en deed zich door eenen jongeren vergezellen. Mannelijk moet, volgens de berigten, zijne droefheid geweest zijn. De vaderlandsliefde stortte den besten balsem in de hartwonde.
De Franschen hadden, na herhaalde aanvallen, niet in hunne wenschen kunnen slagen; zij zijn slechts op het voorhof geweest. Bij het terugtrekken waren er vele Franschen in de gebouwen, om het voorhof staande, getrokken; de deuren werden gesloten, en, door dat deze huizen later in den brand geraakten, is er geene van te regt gekomen; des avonds om half zes ure begon de brand, en duurde voort tot half vijf ure des morgens.
Akelig moet het gezigt om deze pachthoeve zijn geweest kort na den slag. Stapels van lijken moeten er gelegen hebben; dan nu zagen wij slechts de graven. Het gevoel van het treurige scheen bij den tuinman, die ons geleidde, geheel uitgewischt door de voordeelen, welke hij erlangt van het dagelijksch bezoek van vreemdelingen, voor welke hij, als 't ware, herberg houdt; de schade van den eigenaar dezer schoone plaats, den Heer lowil de goumont, te Nivelles, zal zoo gemakkelijk niet te vergoeden zijn.
Van Hougomont wandelden wij naar Belle Alliance, het kleine herbergje aan den straatweg, hetwelk zoo vermaard is geworden, en waarvoor nu met groote letters staat: Grand Hotel de Wellington. De afbeeldingen, welke er van zijn, zijn niet getrouw; men had ook van deze prenten wel mogen weg
| |
| |
laten het gebouw zonder dak, op den achtergrond staande, omdat dit muurwerk reeds vroeger zoo gestaan heeft. Nu geeft het een denkbeeld van verwoesting door dezen oorlog, welke hier geene plaats heeft gevonden; eenige kanonskogels uitgezonderd, welke dwars door dak en gevels zijn gegaan.
Wij vonden er eene groote schare menschen van allerlei stempel, vooral Engelschen; men zeide ons, dat dit zoo dagelijks plaats vond, en wij konden alzoo gemakkelijk gelooven, hetgene men ons verhaalde, dat de bewoners in deze maanden, naar hun doen, rijk waren geworden. Ongeloofelijker dingen verhaalde men ons van de overdrevene zucht bij vele Engelschen, om iets te bezitten, hetgenen op den 18 Junij in dit huisje is geweest: en wie weet, hoe zeer de stoelen, waarop wellington en blucher hebben gezeten, nu reeds vermenigvuldigd zijn! Elke bezitter houdt zich even zeer verzekerd van de echtheid zijner reliquie.
Ontelbare namen ziet men ook op de muren, en vele in scriptien van allerlei aard, weinige zagen wij er, waarin eenige geest doorstraalde. Het volgende behaagde ons:
Triumf, mijn Vaderland! de smet is uitgewreven.
Neen, nimmer praaldet gij in zulk een helder licht.
Triumf, mijn Vaderland! de vrijheid, u hergeven,
Zijt ge aan uw' eigen moed en dapperheid verpligt.
Triumf, mijn Vaderland! uw luister is herboren;
En nooit, nooit gaat uw roem, uw glorie weêr verloren:
Zij werd door Vorst en volk bij Waterloo gestaasd.
Dáár zag men Neêrlands bloed voor Neêrlands vrijheid vloeijen:
Voor eeuwig brak men dáár des overheerschers boeijen;
En, God! wij danken U, dat Ge ons de zege gaaft.
Een ander, hetwelk bij de deur in de kamer aan de regterzijde stond, behaagde ons nog beter om de kortheid:
Hinc novus nascitur ordo.
Wij maakten hier kennis met eene Engelsche Schilderes, die herwaarts gekomen was, om alles, wat tot de geschiedenis van den veldtogt betrekking heeft, af te teekenen. Zeer
| |
| |
fraaije afbeeldingen van deze en gene meest geteisterde pachthoeve liet ze ons zien, en, behalve meerdere portretten, ook dat van zekeren jean baptiste la coste, die sedert den 20sten Junij veel gelds verdient, met verhalen te geven van hetgene hij gezien en bijgewoond heeft. Hij woont in een der huisjes bezuiden dit herbergje, en werd op den 17 Junij bij napoleon gehaald om voor gids te dienen, en zoude tot den 19 onophoudelijk in de nabijheid zijn geweest van denzelven, als wanneer hij in het dorp Marzenel, over Charleroy, zijn ontslag had erlangd door den Generaal bertrand, die hem een Napoleon d'or gaf. De berigten van den man zijn zoo wél zamenhangend, en dat hij als gids gerequireerd is werd zoo voldoende door de getuigenis van anderen bevestigd, dat wij vermeenden wel geloof te mogen hechten aan des mans verhalen, in zoo verre zij niet later door meer kundigen worden tegengesproken. Ik heb derhalve alles zeer naauwkeurig opgeteekend, en hoop het nader te gebruiken.
Volgens deze verhalen, is alles, wat er vermeld is van het in brand steken der pachthoeve Caillou, op last van napoleon, en het gaan in en het vlugten uit de koets, bezijden de waarheid. Napoleon was reeds op den 19, des morgens om drie ure, te Charleroy; hij was toen zeer vermoeid, en had bij de vierentwintig uren te paard gezeten. Hij nam te Marzenel eenige rust, of liever stilstand. Door dat de man deze berigten zoo dikwijls aan de nieuwsgierigen heeft gegeven, hebben zijne verhalen eene gladheid en naauwkeurigheid gekregen, welke de aangenaamheid vermeerderen; en, daar alles vergezeld gaat met vuur en levendigheid, was het waarlijk een pleizier, den man te hooren. De Schilderes had hem keurig getroffen, zoo als hij op zijn praatstoeltje zat, met den blaauwen kiel en de witte slaapmuts.
Wij vernamen, dat het huisje, La belle Alliance, op dien dag te Planchinoit zoude verkocht worden; dan, de tijd ontbrak ons om derwaarts te gaan. Een Engelsch Heer, die in Brussel woont, heeft bij de inzetting twaalfduizend en zeshonderd francs er voor geboden, en men dacht niet dat het hooger zoude loopen. Men rekent de twaalfduizend francs voor de affectie, en gelooft zelfs, dat de hoeve geen zeshonderd francs zoude opgebragt hebben in de maand Mei.
| |
| |
Wij wandelden vervolgens langs het andere gedeelte van het slagveld aan de oostzijde van den straatweg, alwaar de laatste en hevigste aanval van napoleon plaats heeft gehad. Men wees ons den hollen weg aan, op de hoogte van de pachthoeve La Haye fainte, alwaar de Engelschen ook eene voorname positie hebben gehad, en het terras achter dezelve, vanwaar aan de Fransche kavallerij zoo veel nadeel bij dezen gewaagden aanval is toegebragt. Hier zagen wij uitgestrekte vergravingen, waarin de lijken geworpen zijn. Met aandoening betraden wij dezen grond. Hoe menige hoop en verwachting werd hier afgesneden! Hoe menig echtgenoot en vader, hoe menige zoon rust hier, die de steun en de lust van zijne naaste betrekkingen uitmaakte!
Wij konden van deze hoogte het beste denkbeeld vormen van het tooneel van den slag, en welk een gezigt het moet opgeleverd hebben, toen de Pruissische legerkorpsen onder bulow zich op de tegenoverliggende hoogten aan de oostzijde begonnen te vertoonen, en het geschapen scheen, dat het geheele Fransche leger, toen reeds in verwarring, hier zoude zijn omsingeld geworden. Wij klommen op de hoogte, vanwaar de Hertog van wellington alle bewegingen had gadegeslagen en bestuurd. Deze plaats is heilig. Zij is kennelijk aan eenen boom, die blijkbaar door kogels heeft geleden, en welks stam bewijs draagt, dat er tegen aan gevuurd is.
Van deze hoogte ziet men ook de plaats, waar onze Helden gestaan en gestreden hebben. Wij begaven ons desgelijks naar die, waar onze dappere Kroonprins gekwetst is geraakt. Hier bleef ik naauwelijks meester van mijne aandoeningen, door het besef, in welk groot gevaar hier het dierbaar leven van den jeugdigen Held geweest is. Ware de kogel een duim lager gegaan, de wond was hoogst gevaarlijk, - twee duim lager, doodelijk geweest.
De fraaije landhoeve, aan de helling dezer hoogte en aan den straatweg gelegen, La Haye sainte geheeten, moet veel geleden hebben door de kogels der beide legers; dan, dezelve is thans geheel hersteld. Het dak kwam mij voor geheel nieuw te zijn. De muren moeten er, blijkens de invoegingen, als eene zeef hebben uitgezien. In den omtrek wees men ons vele plaatsen aan, waar men de lijken van eene menigte menschen en paarden verbrand had: waarom men dit
| |
| |
niet algemeen gedaan heeft, bleef ons onbekend; wij wenschten het wel, omdat wij te gemoete zien, dat de begravingen in de ondiepe kuilen enz. bederf in de lucht zullen veroorzaken.
Op den weg van La Haye sainte naar Mont St. Jean, welke op de uitgekomene kaarten geheel te onregte als met eenen schuinschen hoek naar de voormalige Kommanderij van St. Jean is afgebeeld, daar dezelve regt loopt, ontmoetten ons op nieuw zeer vele personen, die allerlei reliquien van het slagveld aan ons te koop boden. Onder andere zagen wij hier wederom twee ridderteekens van het Legioen van Eer; dan, men vroeg voor elk niet minder dan een Napoleon d'or. Op onze weigering van zoo veel te willen geven, was het antwoord: dat de Engelschen er veel meer voor betaald hadden. Wij zagen ook hier eenen Engelschman, die casquetten, cuirassen, sabels, enz. had opgekocht, en het geenszins bij kleinigheden liet blijven.
Zoo kwamen wij eindelijk, na eene naauwkeurige opneming gedurende zes uren, terug op Waterloo, waar wij het goede middagmaal bij den vrolijken kastelein door den honger gesaust vonden, en bij eene afwisseling van gezelschap gebruikten. Wij waren voornemens om dien avond door Genappe naar Frasne te rijden, ten einde op morgen het slagveld aan den kruisweg, of bij Quatre-Bras, op gelijke wijze op te nemen, en tegen tijdig op weg. Wij reden voorbij de landhoeve Caillou, welke afgebrand is en nog in het geraamte staat; dan zagen verder niets opmerkelijks. Tot bij Genappe genaderd, zagen wij een donderbui opkomen, en, eene goede herberg vindende in het logement: de Koning van Spanje, oordeelden wij het verkieslijkst, hier stil te houden, en af te wachten, hoe het weêr op morgen zijn zoude.
Gelukkig was dit besluit; want de bui kwam zoo schielijk op, dat wij Frasne niet zouden hebben bereikt voor dat de stortregens vielen. Wij vonden in den kastelein te Genappe een bescheiden, welonderrigt man, die vele merkwaardige daadzaken meldde. Onder deze vernamen wij verscheidene kleinigheden, welke wel verdienen bekend te blijven.
Zoo verhaalde hij onder meerdere, dat, toen de Hertog van wellington op den 16 des avonds te zijnen huize at, een voornaam Fransch Officier, als een voerman ver- | |
| |
kleed, alles bespionneerd had, zoo zelfs, dat deze des anderen avonds, toen napoleon aldaar vertoefde, het nader aanwees, met aanduiding van de plaats, waar de Hertog gezeten had.
Het lijk van den Hertog van brunswijk was in dien avond herwaarts gebragt. Men had het ten toon gelegd, omringd van verscheidene kaarsen, en hierop de Brunswijksche Officieren toegelaten hetzelve te zien. Aandoenlijk was dit tooneel. Zij vielen elkander van weedom in de armen. Zij zwoeren toen, den dood van hunnen Vorst te zullen wreken, en hebben, met Duitsche trouw, eerlijk woord gehouden!
Onze Held, de Kroonprins, kwam ook nog in dien avond te Genappe, dan, er was geene ruimte tot verblijf. Men zond naar den Maire, en niet lang daarna bragt de broeder van den kastelein den Prins naar het huis van een' burger, alwaar hij eenige rust nam op een strooleger.
Bij den doortogt van het Fransche leger op den 17den, zag men reeds, dat deze inval en spoedige marsch geenszins de goedkeuring wegdroegen der verstandigen; velen gingen als met looden schoenen, en men hoorde hier en daar verwenschingen op napoleon. Dit ongenoegen bleek te meer, door dat er reeds zoo vroeg in den namiddag Franschen begonnen te vlugten. Zulks nam ten half vijf ure reeds eenen aanvang. Verscheidene ligt gekwetsten passeerden er vervolgens; dan, de groote massa kwam tusschen negen en tien ure aan.
Men had van den aanvang der vlugt, en van hetgene men van de gekwetsten hoorde, aan den Generaal bulow kennis gegeven; en deze Held zette hierop zijnen aanmarsch op Frichermont en de andere plaatsen voort. De Pruissische kavallerij haalde reeds in Genappe de vlugtelingen in, en de aandrang was hier van wederzijden zoodanig, dat het vele schermutselingen gaf, en man tegen man moest vechten. Men wees ons de plaats, waar de Generaal duhesme gevallen was, en verhaalde ons, hoe zelfs vrouwen te Oud-Genappe verscheidene Franschen hadden doodgeslagen. Door dat de voornaamste ingezetenen zich uit het stadje verwijderd hadden, was de gelegenheid, om, door het afbreken van de brug over de Dyle, de retraite moeijelijker te maken, verzuimd; dit riviertje was toen door de zware rogenbuijen
| |
| |
zeer gezwollen, en, had men dit gedaan er waren zeker nog meer Franschen gebleven.
Hët onweêr noodzaakte ook een ander gezelschap, in deze herberg te vernachten. Hierbij waren twee Heeren van Charleroy en Fleurus. Het oogmerk onzer reize van den kastelein vernomen hebbende, lieten zij zich weldra in belangrijke gesprekken in, en boden mij hunnen dienst aan tot verdere inlichting. De eerste raadde mij af, om naar Gosselies en Charleroy te gaan, als zullende ik niets aldaar opdoen, en bood mij aan, een zeer naauwkeurig en succinet verhaal te bezorgen van alles, wat tusschen den 15 en 21 te Charleroy en op den weg tot Quatre-Bras was voorgevallen. De ander raadde mij aan, vooral te Fleurus te komen, en aldaar de zaken op te nemen; men wees wij den weg, om van die togtje het meeste voordeel voor mijn plan te trekken.
Wij teekenden alles op, en besloten hiermede dezen, voor mijn geheugen zoo belangrijken, dag.
| |
Derde brief.
Genappe, den 19 September.
De sterke stortregen had den geheelen nacht aangehouden, en bleef ook gedurende den morgen voortduren; zoodat wij niet, naar ons voornemen, vroegtijdig op reis konden gaan. Alles was van gedaante veranderd; langs de straten zagen wij den modder afspoelen door het water, en de Dyle, op gisteren langs eene kleine greb als een beekje vloeijende, scheen thans een riviertje. Wij konden onzen togt niet geheel uitstellen, en gingen derhalve, zoo dra de regen afnam, op reis.
Wij kwamen om tien ure aan den kruisweg, bekend met den naam van Quatre-Bras, alwaar, behalve de herberg, waarbij eene smederij, eene groote, fraai gebouwde pachthoeve staat. De kastelein in de herberg is een vrolijk man, sylvain paul geheeten, die goed kan verhalen en met vuur spreekt.
Wij konden door den modder het slagveld niet in alle deelen, gelijk dat van La belle Alliance, bezigtigen, en moesten ons vergenoegen met de aanwijzingen, op den hoogen straatweg ons gedaan, waartoe zich een Officier, die bij deze actie
| |
| |
was tegenwoordig geweest, en om zijne wonden zich in Gosselies of Frasne had opgehouden, wel wilde verledigen. Wij zagen alzoo het hooge terrein, en men wees ons de plaats aan, vanwaar de Franschen uit het bosch waren opgedaagd. Hier had de Hertog van Saksen-Weymar den vijand met eene batterij Hollandsche rijdende artillerij, onder bevel van den Kapitein bijleveld, die bij zekeren ons aangewezen boom geposteerd was, wederstand geboden. Eerlang kwam de Kroonprins. Deze was te allen tijde aan de spits, en vuurde alzoo de zijnen tot ongeloofelijken heldenmoed aan. Woedend moeten de gevechten geweest zijn; de verdediging was even moedig als de aanval. Des avonds ten zes ure hield de weifeling der kans op; de Franschen trokken terug tot Frasne, en lieten het slagveld aan de onzen, die er bleven bivouacqueren.
Men wees ons ook de plaats, waar de Hertog van brunswijk gesneuveld is; dit gebeurde om vier uur, niet ver van den grooten pachthof, ruim vierhonderd passen vandaar in de glooijing. Onze Kroonprins heeft het meest gevochten aan de regterzijde van den straatweg naar Charleroy.
De retraite van ons leger volgde op den 17den in de beste orde. In den namiddag begon de aanmarsch der Franschen, die, met groote massas volk, langs den Namenschen straatweg en door de velden aanrukten. Napoleon passeerde alhier met zijnen staf tusschen vijf en zes uur. De soldaten vroegen aan sylvain: hoe ver Brussel nog vandaar was? - Zes uren, was het antwoord. - Zoo, zeiden zij; dan zullen wij er morgen wel een diner vinden! Zij vonden, zeide de vrolijke kastelein, reeds de soep te Mont St. Jean, en hebben het bouilly (het vleesch) niet begeerd!
Welk eene verandering moet het geweest zijn, toen de overgeblevenen van het leger hier in den volgenden nacht wederom doortrokken! Onbeschrijfelijk was de disorde; de Franschen sneden de paarden van voor de caissons, en, met hun twee- of drien, ja vieren, er op zittende, vloden zij heen. Men beseft ligtelijk, hoe de achtergelatene caissons en ander voertuig de passage langs den weg belemmerden. Het was in de nabijheid van dezen kruisweg, dat de reiskoets van den Keizer, en die van eenige Ministers, in handen der Pruisen vielen.
De kastelein bevestigde niet alleen, hetgeen wij te Genappe, aangaande het bespionneren van den Generaal wellington
| |
| |
op den 16den, gehoord hadden, maar ook, dat de vlugt der Franschen reeds vroeg begonnen was. Naar gewoonte, had napoleon eenige Gensd'armes van de Garde in de achterhoede geplaatst, om op de vlugtelingen en deserteurs te passen. In het eerst gelukte dit eenigzins door geweld; dan, in den voornacht kwam er een Officier, die tot hen zeide: Maakt de menschen niet meer ongelukkig! Loopt naar het slagveld, en ziet, hoe wij toegetakeld zijn! Maakt liever ruimte voor den Keizer, die spoedig volgen zal! Hiertoe had men geene ooren, en schold op hem, die de oorzaak was van al deze ellende. Deze Gensd'armes haastten zich ook om hunne veiligheid te zocken in de vlugt. Anderen, die geene paarden hadden, deden hun best om hunne montering bij de boeren tegen blaauwe kielen en witte mutsen te verwisselen.
Na meerdere aanwijzing omtrent de positien bij het aangrenzend bosch en in de vlakte, bezagen wij nog verder de overblijfselen van de schade, door kanonskogels aan de huizen toegebragt, gelijk ook de plaatsen der begraving van de lijken, en keerden daarop naar de herberg terug.
De voortdurende regen noodzaakte ons, eene verandering in het plan van het togtje te maken. Wij namen het besluit, om de paarden van den Ingenieur met deszelfs knecht in de herberg te laten, en reden vervolgens met den Ingenieur in de cabriolet over Frasne naar Fleurus. De regen belemmerde ons nu reeds, door dat de weg zoo glibberig was geworden voor het paard zonder kalkoenen aan de hoefijzers; hoe moet het er uitgezien hebben op den 18 en 19 Junij, wanneer de wegen nog modderiger waren, en de moeite van het marcheren, door de gestadige stortregens en het aanhangen van de klei, tot eene hoogte gestegen was, zelden gezien! - Wij vonden den man, van wien wij te Fleurus naauwkeurige inlichtingen hoopten te erlangen, nog niet te huis; dan, men hielp ons in alles te regt.
Wij zijn op den molen geweest aan den straatweg, vanwaar napoleon vele orders heeft gegeven; vandaar had men een overzigt van de geheele vlakte van Fleurus, alwaar zoo veel bloed gestort is in bijna alle oorlogen. Wij beschouwden deze schoone vlakte hierdoor niet zonder ijzing. Wij zagen dezelve over, met het heerlijk gestelde rapport van Prins blucher in de hand, en konden ons nu een geregeld
| |
| |
denkbeeld vormen, hoe het er op den belangrijken dag moet uitgezien hebben, en hoe de groote beweging der legers geweest is.
Wij waren voornemens geweest, om over St. Amand, Liguy en Sombref te rijden; dan, wij moesten den straatweg houden, om de slechtheid der binnenwegen. Wij kwamen alzoo alleen bij het laatstgemelde dorp. Wij zouden, hadden wij de andere bezocht, nog vele verwoestingen gezien hebben, vooral in Ligny, alwaar een kasteel, twee bouwhoeven en acht-en-twintig huizen zijn afgebrand.
Wij passeerden, omtrent op de helft van den weg, de beek, welke tot scheiding der legers in het eerst gediend heeft, en zagen vervolgens de genoemde dorpen aan de linkerzijde, en Tongrines en andere aan de regterzijde. Wij bleven eenigen tijd te Sombref, en wonnen hier vele berigten in. Vanhier hadden wij ook een niet min treffend overzigt, en vernamen veel tot lof van den grijzen Held blucher. De aftogt begon in den nacht, en werd grootendeels met orde volbragt.
Met verschrikkelijke woede moet er op dezen dag gevochten zijn, ook in het dorp Tongrines; dan, de tijd liet ons geene nasporing van kleine omstandigheden toe. Voor ons was bij dit alles, behalve het generaal overzigt der vlakte, weinig bijzonders op te merken. Wij zagen alleen vele plaatsen, waar lijken begraven waren. Vele van deze aardhoopen waren of opgehaald of opgeborsten, en uit vele staken reeds de beenen van menschen of paarden uit.
Wij reden wederom naar Quatre - Bras, en vervolgens naar Genappe. Ook hier vonden wij wederom zulk een gezelschap, hetwelk ons de misrekening om op Gembloux te reizen, ten einde over Waveren naar Waterloo terug te keeren, vergoedde. Wij vonden er gelegenheid, om te Waveren, en ook te Namen, correspondentie te erlangen omtrent alles, wat in deze plaatsen met het legerkorps van den Maarschalk grouchy was voorgevallen.
Vele kleine omstandigheden werden ons medegedeeld, zoo omtrent napoleon, als deszelfs Broeder jerome, die zich op den 15 en 16den bij den Maire te Frasne heeft opgehouden. Hij is in den nacht van den 18den, weinig tijds na napoleon, te Genappe gepasseerd, en het schijnt waar te zijn, dat hij aan de hand gekwetst is geweest.
Men verhaalde veel, hetwelk een nader onderzoek vereischte. Onder meerdere, b.v., dat er reeds een groot aan- | |
| |
tal Franschen op reis geweest is, om als ambtenaren in de te veroveren landen te dienen. Is zulks waar, dan zal dit een heerlijk zootje geweest zijn! Wij kennen nu het schuim van den Parijschen ketel; maar dit was zeker het zwarte van het schuim, - verhongerde roofvogels!
Wij hoorden toen ook, en namen dit berigt met meerdere gerustheid aan, hoe zeer voorname Officieren napoleon en de zijnen op dien avond vervloekten, als vooruitziende, welke jammeren nu aan Frankrijk, naar verdiensten, boven het hoofd hingen. Als Nederlanders moesten wij ons verheugen over het verhaal van den ijsselijken nacht der vlugt; dan als menschen moesten wij ons bedroeven.
De ellende steeg hier bij de Franschen tot de hoogste mate. Waggelende door vermoeijenis, en velen blaffende van den honger, zagen zij het zwaard der Pruisen reeds in de nabijheid. Genade was er niet te wachten bij het brandend gevoel van de misdaad: zij moesten voort; en hoe ver was de Sambre nog vooruit! Ysselijke toestand! Bij niets is de ellende van dezen nacht te vergelijken, dan bij die van cortes voor Mexico in de Spaansche Geschiedenis, expresselijk de nacht genoemd, en aldaar met zulke verschrikkelijke kleuren geschilderd.
Ik zal mij niet verder hierin verdiepen. Liever ga ik nu ter ruste, en hoop morgen met aangenamer tooneelen te zullen sluiten.
| |
Vierde brief.
Brussel, den 20 September.
De schrikbeelden van den vorigen avond hebben minder invloed op mijne nachtrust gehad, dan het gestadig gedreun der zware doorrijdende vrachtkarren en het geschreeuw der voerlieden tegen de paarden, hetwelk hier onophoudelijk is.
Wij waren reeds vroeg bij de hand; en, geenszins de gelegenheid willende verzuimen om iets ongewoons te bezien, haastten wij ons om eene der ijzerhutten te bezoeken, in de nabijheid van Genappe aanwezig. Wij bezigtigden de fabrijk van den Heer hens; en het was voor ons iets nieuws, een' ijzerhamer te zien werken, en van oud ijzer nieuwe staven tot hoepels voor wagenwielen te zien vervaardigen. - Wij bezagen ook eene gieterij. Gij kunt u eenig denkbeeld
| |
| |
van den omvang van dit werk maken, door het berigt, dat men om de vier dagen alhier eene kar met twee-en-twintigduizend pond steenkolen noodig heeft!
Wij gingen in den voormiddag op reis, en bezochten nu het slagveld van La belle Alliance van de Fransche zijde. Wij gingen ook naar den boom, waar napoleon in het midden zijner Maarschalken en Adjudanten gestaan heeft, en konden vanhier ook alles overzien. Men wees ons de positie van zijne korpsen aan; en het is buiten twijfel, dat de ervaren Veldoverste uit deze positien te kennen was. Wij namen hier ook naauwkeurig op, langs welke hoogten de Pruisen van de zuidoostzijde waren aangerukt.
Bij de herberg La belle Alliance gekomen, vonden wij eenen gelijken toevloed van vreemdelingen, en vooral Hollandsche Heeren, om de aanstaande huldiging te Brussel bescheiden. Wij vernamen hier, dat de herberg bij de veiling niet meer, dan bij de inzate geboden was, had kunnen gelden, en hoorden niets van de oogmerken des koopers.
Te Mont St. Jean bezagen wij met genoegen het groote, maar eenvoudige werktuig, hetwelk dienen moet om de zware vrachtwagens met derzelver lading te wegen, ten einde te kunnen nagaan, of de keuren op de breedte der wielen tegen het beschadigen van den straatweg wel worden opgevolgd. Het is eene balans, wier toppen liggen op steenen penanten onder den grond. De eene arm is een blad van ijzeren platen, waarop de wagen met de lading gereden wordt; dit blad ligt vlak en egaal met den grond. De andere arm is gelijk die van een' unster, waar langs het gewigt verschoven wordt; dezelve loopt in of onder het bijgebouwde huisje van den opziener. Aan dezen wordt het gewigt gehangen, zoo veel als wagen en lading wegen mogen. Wanneer de wagen nu op het blad staat, worden vier zware schroeven losgemaakt, en men ziet de uitkomst. Daalt het blad, dan wordt er op nieuw gewigt aan de tegenzijde gehangen, en hierna volgt dan de bekeuring. Is het gewigt minder, dan zinkt het groote blad niet, en de wagen wordt er afgetrokken. 's Daags te voren was hierop nog eene lading gewogen, welke 25000 ℔ mogt bedragen en 400 ℔ minder woog. De balans is keurig gemaakt en bezienswaardig; zij slaat zeer spoedig over, en weegt juist.
Te Waterloo vonden wij geen min talrijk bezoek dan op
| |
| |
eergisteren, vooral Engelschen; en, na hier gegeten en onzen heuschen leidsman bedankt te hebben, reden wij door het bosch van Soignies wederom naar Brussel. Bij de intrede in het bosch van deze zijde moest het ons in het oog vallen, hoe veel de jonge boomen geleden hebben door de paarden, welke uit honger den bast van vele hebben afgeknabbeld; en even zeer, hoe bijna overal aan de zijden van den straatweg thans de haver uitspruit, welke uit de omgevallene legerwagens enz. gestrooid is.
Wij kwamen vergenoegd te huis, weltevreden over het slagen in onze oogmerken, om relatien te zoeken tot bekoming van verder licht, en om zelf met eenige kennis van plaatsen en tijden te kunnen te werk gaan; nu hoop ik slechts, dat gij evenzeer zult te vreden zijn over hetgeen ik u meld. Gij begrijpt ligtelijk, dat ik veel meer heb aangeteekend, en dat ik alles, wat voor het geschiedverhaal past, u niet zonder onderzoek kan opdisschen. Neem dit bij provisie aan, als een Dokter - Snelletje. Ik durf u in het vervolg een' goeden maaltijd beloven van vaste spijze, op zijn oud - Hollandsch krachtig toebereid, zonder Fransche poespas en krullen.
Indien u dit voorproefje behage, deel het dan aan de vrienden mede; het zal u en hun in allen gevalle ten blijk verstrekken van mijnen lust tot opsporing der historische waarheid, en van de belangstelling in uw genoegen; terwijl ik ben
Uw Dienaar en Vriend
jacobus scheltema. |
|