omstandigheden nuttig zijn kan. Wanneer men deze over het hoofd ziet, verwacht men te vergeefs van eenig middel, hoe werkzaam op zichzelf anders ook, eenige hulp. En ook dit behoort op het Geilnauer water te worden toegepast.
Dit water nu is zeer helder, en zonder eenige kleur. Opent men eene kruik, dan ontwikkelt zich het koolstofzuur met geruisch; vele paarlen stijgen in de hoogte. Deszelfs smaak is zeer aangenaam, zuurachtig, prikkelend en verkoelend, zonder eenigen keukenzoutachtigen, harden, ijzerachtigen bijsmaak.
Het is niet overbodig, nog het volgende op te merken. Vijf zeer nabij elkander gelegene kleine bronnen bevinden zich bijeen, en uit derzelver onafscheidbare ineenvloeijing wordt het Geilnauer water gevormd. Eene dezer bronnen bevat eene aanzienlijke hoeveelheid zwavelachtige lucht (gas), die zich, hoezeer in ongelijkvormige stroomen, aan het geheel mededeelt. Vanhier, dat het water aan de bron eenen aanmerkelijken, dikwijls zeer sterken, zwavelreuk en smaak heeft. Daar men tot heden geen middel heeft kunnen vinden om deze bron te isoleren en van de andere af te scheiden, zoo heeft men dit gas nog niet scheikundig kunnen onderzoeken. Het is echter zeer waarschijnlijk, dat juist daaraan de aanmerkelijke werking van dit water in borstaandoeningen, vooral in verouderde, toe te schrijven zij. Wijders neemt men, bij het openen van onderscheidene kruiken, dikwijls eenen aanmerkelijken zwavelreuk waar; dan, men wane niet, dat dit een kenmerk van bederf des waters zij, daar zulks aan den grooteren rijkdom aan dit gas moet worden toegeschreven. Ook het laatste troebele, lijmkleurige glas van het water, dat dikwijls voorkomt, is geen teeken van bederf, maar de nederploffing van het ijzer, en kan zonder hinder gedronken worden.
Tot bewaring van het water wordt vereischt, dat men de kruiken in een' goeden kelder, op eene houten plank, maar niet op steen of zand, plaatse. Hetzelve is