Mengelwerk.
Beroep op het hart, ten aanzien der Afrikaansche slavernij.
De mate der jammeren van zoo velen is vol. Het geschrei der verdrukte menschheid rijst uit het stof; want de ijzeren hand der dwingelandij is langen tijd zwaar geweest. Gij, die rust onder de liefelijke schaduwen des vredes, - gij, wier regten en eigendommen geenen aanval vreezen, - gij, wier nachten van zachte sluimering ongestoord zijn, wier dagen in het genot der huwelijksliefde worden gesleten, en wier kinderen opwassen onder het toegevend bestuur van ouderlijke teederheid, vergeet voor een oogenblik de zachte koets, de weelderige tafel, het schitterend rijtuig, de kostbare kleederdragt, de verrukkende tooneelen en betooverende vermaken, die u omringen, en overweegt, hoevelen uwer arme broederen gebukt gaan onder den zwaren arbeid, die dezelven aanschaft! Gij geniet de uitgelezenste vruchten der aarde, en zij worden slechts als lastbeesten beschouwd. Zij hebben kinderen, als gij, en zijn aan dezelfde aandoeningen onderworpen.
De arme Afrikaan rust in de armen van den zoeten slaap, onder den boom, die door zijnen vader tot eene beschaduwing was geplant. Zijne kleine kinderen spelen aan zijnen hals, daar hij nederligt op het strooijen rustbed. Hij ontwaakt, glimlacht om hunne sprongen, en de huisvaders uit de vallei komen, om met hunne vertellingen van vroeger jaren de knapen en meisjes te vermaken, die zich tot het feest verzamelen. De rijst is gereed, de vruchten zijn vergaard, en de palmwijn vloeit voor de welkome gasten. Het jubelend geschreeuw klinkt luide in het geheiligde Fetischbosch: de zangen rijzen, en de dans begint. Hunne feestvreugde duurt voort, en, daar onschuld en deugd