| |
| |
| |
Het leven van koningin Maria Leckzinska, grootmoeder van Lodewijk XVIII.
(Vervolg van bl. 484.)
Bij al het ceremonieele der Roomsche Kerk, dat door stanislaus en zijne familie strengelijk in acht genomen werd, was evenwel de inwendige Godsdienst, die alleen in geest en waarheid bestaat, de hoofdzaak, tot welke hij ook zijne Dochter had opgeleid; zoodat deze reeds vroegtijdig het kenmerk eener ware en verlichte Christinne deed blijken. Zij kende in Tweebruggen niemand dan de armen, voor welke zij arbeidde, en hun voorts weldeed zoo veel zij kon. Zij leefde geheel ingetogen op het Slot, en was den ganschen dag met iets nuttigs bezig. Wanneer zij tusschenbeiden kleine reizen deed, bezocht zij bij voorkeur godsdienstige genootschappen, hospitalen, armeninrigtingen, enz. Bij dergelijk eene gelegenheid viel eens eene bijzonderheid voor, welke verdient gemeld te worden. Zij reisde met hare familie van Tweebruggen over de Fransche grenzen naar eene Abdij, alwaar zij den avondgodsdienst in de kerk bijwoonde. In het oogenblik als de gemeente de woorden zong: Heere, behoed den Koning! doordrong haar eene gewaarwording, welke zij beschrijven noch begrijpen kon; zij werd zoo aangedaan, dat zij, gedurende de gansche godsdienstoefening, niet konde ophouden met weenen. De Koning van Frankrijk, voor wien gebeden werd, was toen een kind van 9 à 10 jaren; en de Prinses kon bij geene mogelijkheid voorzien, dat de dood van karel XII, Koning van Zweden, onder wiens bescherming zij leefde, haar in het geval zou brengen, om den jongen Koning van Frankrijk erkentelijkheid te moeten bewijzen, en nog minder, dat zij eenmaal met hem op denzelfden troon zou gezeten zijn. Zes jaren daarna,
| |
| |
toen zij lodewijk XV hare hand schonk, herinnerde zij zich dit geval en deze tranen.
Koning stanislaus geraakte wederom in bestendig gevaar zijns levens; want ook in Tweebruggen smeedden zijne vijanden den toeleg om hem van kant te helpen. De Hemel, echter, waakte over hem. Dan, toen karel XII bij Frederikshal gesneuveld was, kon het verblijf van stanislaus te Tweebruggen van geen langen duur meer zijn; hij was banneling uit zijn vaderland, en ontbloot van alle menschelijke hulp. Men verhaalt, dat, in deze kommerlijke dagen, Prinses maria zelve de keuken verzorgde, en voor hare Ouders de spijzen toebereidde. Onder deze treurige omstandigheden wendde stanislaus zich aan den Hertog van orleans, die toen Regent van Frankrijk en Voogd des jongen Konings was, hem verzoekende om bescherming en verblijf; beide werd hem op de vriendschappelijkste wijze toegestaan, en hemzelven de keuze vrijgelaten, waar hij wilde wonen. Hij trok alzoo naar den Elzas, en wel naar Weisenburg. Hoezeer de finantien van Frankrijk toenmaals in een' slechten toestand waren, en bij gevolg het pensioen, dat stanislaus ontving, zeer spaarzaam was, wist hij alles zoodanig in te rigten, dat hij van hetzelve op eene welvoegelijke wijze konde leven.
Maria was toen in haar zeventiende jaar: behalve eene volkomene godsdienstige kennis, bezat zij nog zeer vele voor haar geslacht nuttige kundigheden; zij verstond en sprak zes talen, te weten, de Poolsche, de Fransche, de Italiaansche, de Hoogduitsche, de Zweedsche, en de Latijnsche. Het zou moeijelijk geweest zijn, ergens aan eenig hof eene Prinses te vinden, die beter onderrigt en opgevoed was.
Omstreeks dien tijd vertoonden zich ook uitzigten tot een voegzaam huwelijk; daarom vestigde de vrome, doch tevens staatkundige Vader zijn oog op de algeheele voltooijing van de opvoeding zijner Dochter, ten einde in de groote wereld te kunnen leven. De lessen,
| |
| |
die hij haar met betrekking tot dien stand gaf, zijn onvergelijkelijk, en wel waardig door alle jonge Dames gekend en opgevolgd te worden.
Ofschoon maria in eene kleine stad en zeer ingetogen leefde, werden echter hare groote talenten en voortreffelijke deugden algemeen bekend, en er deden zich nu werkelijk verscheidene zeer aanzienlijke partijen voor haar op; zij, echter, betoonde geene genegenheid tot het huwelijk, waarover zij van hare Moeder, die haar, in de kommerlijke omstandigheden, waarin zij zich bevonden, gaarne verzorgd zag, nu en dan een zacht verwijt moest hooren. De Dochter, daarentegen, betuigde, dat zij hare Ouders in deze omstandigheden niet verlaten, en, van hen verwijderd zijnde, niet gelukkig leven kon.
Op zekeren feestdag wandelde de Prinses geheel alleen in den tuin van het Weisenburger Slot, zich met godsdienstige overdenkingen, tot welke het feest aanleiding gaf, bezig houdende, als zij, buiten de palissaden van den tuin, eene zeer arme, met lompen bedekte vrouw bemerkte, die, met eene klagende stemme, om een aalmoes bad. Maria naderde haar, en gaf haar een stukje goudgeld, hetwelk haren geheelen rijkdom uitmaakte. De arme, uitgeteerde vrouw hief de handen ten hemel, en riep op een' door dankbaarheid en vreugde ontroerden toon: ‘Ach, mijne goede Prinses! God zegene u! Ja, gij zult Koningin van Frankrijk worden.’
Niets was echter op dat tijdstip onwaarschijnlijker, dan deze voorspelling: want de staatkunde had den jongen Koning van Frankrijk eene Prinses van Spanje toegedacht. Reeds was de verloving geschied, en de Bruid zelve in het zuiden van Frankrijk aangekomen, alwaar zij tot hare verdere bestemming werd voorbereid. Hierbij kwam nog de dood van den Hertog Regent van Frankrijk, waardoor dus stanislaus wederom zonder bescherming en ondersteuning was; terwijl daarenboven de Saksische Minister van flemming zijn
| |
| |
best deed, om Koning stanislaus aan het Fransche Hof gehaat te maken, ten einde men hem uit het Rijk verbannen mogt; te gelijk werden er zamenzweringen ontdekt, door welke sommigen zich in 't geheim verbonden hadden, om den ongelukkigen met vergif om te brengen. Intusschen de Hemel behoedde hem; alle aanslagen mislukten, en ook flemming rigte met alle zijne pogingen niets uit. Stanislaus zocht nu bij alle Hoven troost en hulp, maar vergeefs; schoone woorden en nietige uitvlugten waren het gevolg, en der rampspoedige Vorstelijke familie bleef nu geene andere toevlugt dan de Godsdienst, waaraan zij zich dan ook geheellijk overgaf. Heerlijk werd ten laatste dit vertrouwen beloond. Kort daarna kwam de Kardinaal de rohan naar Weisenburg, en begeerde eene geheime audientie bij Koning stanislaus, in welke hij om zijne bewilliging verzocht, dat zijne Dochter Koningin van Frankrijk worden mogt. Stanislaus, die den Kardinaal kende, hield deze aanspraak voor scherts, gaf alzoo in dien zelfden toon zijn antwoord, maar voegde er op een' ernstiger trant nevens: ‘Wat zult gij dan met de Infante van Spanje beginnen, die alreeds in Frankrijk is? Ik ben een vijand van intrigues, en wil niet, dat het huwelijk mijner Dochter met veldslagen zal gevierd worden.’ - ‘Van intrigues,’ hernam de Kardinaal, ‘is hier de rede niet; met Spanje is alles geschikt; in het Kabinet van Versailles heeft men rijpelijk nagedacht en een welberaden besluit genomen, en men verwacht thans uwe en der Prinses uwe Dochters bewilliging.’ De Kardinaal overhandigde nu tevens eenen brief van den Hertog van bourbon, Minister van Koning lodewijk XV. Stanislaus wist niet of hij waakte of droomde; het ging hem in dezen oogenblik als den
Aartsvader jakob, toen hij het leven en den lotwissel van zijnen geliefden jozef verstond. ‘Gelooft zij de Heer,’ riep hij vol verrukking uit, ‘die onzer gedenkt! Dit is Zijn werk; Hij zal het ook
| |
| |
voleinden. Wat nu verder geschieden moet, Mijn Heer de Kardinaal, draag ik u op.’
Thans wendde zich ook de Kardinaal tot de jonge Prinses; hij vond haar en hare Moeder bezig met vrouwelijk handwerk. Tot maria rigtte hij zijne aanspraak, die bij haar meer verwondering en verwarring veroorzaakte dan eigenlijke vreugde, welke aandoening des harte de Moeder echter niet verbergen kon. De jonge Prinses antwoordde: Mijn Heer de Kardinaal! ik ben doordrongen van erkentelijkheid voor de eer, die mij de Koning van Frankrijk bewijst. Overigens, zie hier den Koning en de Koningin; mijn wil is in hunne handen. Aan de toestemming ontbrak het niet, en het huwelijk werd besloten.
Zes maanden verliepen er vóór deszelfs voltrekking, welke zij meestal in godvruchtige oefeningen sleet. Op zekeren tijd vroeg haar eens hare Grootmoeder, de Gravin leckzinska: ‘Zeg mij toch eens, mijne Dochter, wat denkt gij van deze groote gebeurtens?’ - Ach, Mama! antwoordde de jonge Vorstin, ik heb over deze zaak slechts ééne gedachte, die sedert acht dagen alle andere verdrijft; namelijk, dat ik zeer ongelukkig zijn zoude, indien de kroon, welke mij de Koning van Frankrijk aanbiedt, mij de kroon deed verliezen, die de Heer des Hemels voor mij bestemd heeft.
Intusschen ontbrak het wederom niet aan vijanden, die dit huwelijk zochten te verhinderen: men begon aan het Hof uit te strooijen, dat de Prinses van Polen ziekelijk was. Men besloot dus eenen Geneesheer naar Weisenburg te zenden, die den toestand harer gezondheid moest onderzoeken. Stanislaus ging bij haar: ‘Weet gij wel, mijne Dochter,’ zeide hij, ‘dat het met uw huwelijk nog zoo geheel zeker niet is? Men zendt een' Dokter, die naar den staat uwer gezondheid moet vernemen, omtrent welke men voorgeeft ongerust te zijn; maar deze zorg is zoo geheel ongegrond, dat ik zulks als een voorwendsel be- | |
| |
schouw, om met ons te willen breken.’ - Wel, lieve Papa! riep de Prinses met eene natuurlijke en ongemaakte opgeruimdheid, had ik dan geene oorzaak, mij niet al te zeer over dit schoone uitzigt te verheugen? Nu zoude ik mij immers des te meer ergeren. Maar, daar ik in deze gansche zaak, door Gods genade, niets anders wensch dan de vervulling van Zijn' wil en welbehagen, zoo gevoel ik mij volkomen gerust, en ik bid u, zulks ook te willen zijn. Welk een hooge graad van zielerust en gelatenheid bij een jeugdig Meisje, in eene zaak, waarin niet minder dan eene Kroon op het spel stond!
De Geneesheer vond ondertusschen de jonge Vorstin in den volmaaktsten welstand en volkomen gezond, en het huwelijk werd in de maand April des jaars 1725 voltrokken; de openlijke vreugdebedrijven, echter, werden tot in de maand Augustus daaraanvolgende uitgesteld. Maria ontving den zegen harer Ouderen, en vertrok vervolgens, onder een zeer prachtig Koninklijk geleide, naar hare bestemming.
Lodewijk XV was toen vijftien en een half jaar oud. Hij ging met zijn geheele Hof zijne Bruid te gemoet; te Moret was de zamenkomst, en de Koning, die haar nu voor de eerste maal zag, verheugde zich zeer over de bevalligheid van haar persoon; zij behaagde hem boven mate. Den volgenden dag ging de optogt naar Fontainebleau, alwaar de bruiloft en de krooning der Koningin gevierd werd. Haar Gemaal deed haar prachtige geschenken; zij zeide: Ik neem die alle met dank en zeer gaarne aan, Mijn Heer! maar, daar gij mij met het geschenk van uw hart reeds hebt bedeeld, zoo sta mij toe, dat ik van deze zaken ook iets onder de getuigen van mijn geluk mag verdeelen.
Het huwelijk van lodewijk XV met maria leckzinska maakte in geheel Europa groot opzien; alle, ja de scherpstziende staatkundigen spraken daarvan zeer bedenkelijk, voorspellende allerlei onheilen, die echter geene plaats grepen, want deze ver- | |
| |
bindtenis was voor Frankrijk van de weldadigste gevolgen. Lodewijk gaf zijner Gemalinne het Hertogdom Lotharingen, hetwelk nu stanislaus in plaats van het Koningrijk Polen verkreeg, en hetzelve, tot in eenen hoogen ouderdom, met algemeenen lof regeerde. Tusschen hem en zijne Dochter hield onafgebroken dezelfde teedere betrekking stand; en de wijze regels, welke hij haar ter betrachting, in hare hooge waardigheid als Gemalin en Koningin, mededeelde, werden door haar getrouwelijk in acht genomen.
(Het vervolg hierna.) |
|