Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815

Joodsche zwarigheden uit den weg geruimd.

Voor eenige jaren stond, te Londen, de zoon van zekeren bekenden Jood op het punt van met eene Christen-vrouw in het huwelijk te treden. De vader maakte tegenwerpingen, aangaan, de het gering vermogen der Dame, en onderhield zijnen zoon hierover, hem onder hot oog brengende, dat hij zich een rijker vrouw kon aanschaffen. De jongman verdedigde zijne keuze, met bijvoeging, dat hij haar volstrekt wilde trouwen, hetzij zijn vader zulks al of niet goedvond; en dat, indien deze hem een uitzet weigerde, hij den Christelijken Gods-

[p. 511]

dienst zon omhelzen, ten einde, volgens het voorregt, hem door de Engelsche wetten geschonken, de helft der bezittingen te kunnen vorderen. Dit antwoord bragt den vader niet weinig in verlegenheid. Hij raadpleegde over de zaak met eenen Regtsgeleerde, die hem berigtte, dat er werkelijk zoodanig eene wet bestond, en dat zijn zoon, eens Christen geworden, de helft van zijn vermogen verkrijgen zou: maar, liet hij er op volgen, wilt gij mij een present van tien guineas maken, dan zal ik u een middel aan de hand geven, om hem te leur te stellen. Op deze tijding gevoelde de oude heer zijne hoop herleven; hij tastte in zijn zak, en stopte de tien guineas den Regtsgeleerde in de hand, zijn ongeduld te kennen gevende, om te vernemen, hoe hij nu te werk moest gaan. Mijnheer! antwoordde de Advocaat met een glimlach, gij hebt niets anders te doen, dan zelf een Christen te worden!