| |
| |
| |
Het leerzaam afscheid.
Eene Vertelling.
De jonge eddinghuis was nu vijftien jaar oud. De tijd was gekomen, dat hij het ouderlijk huis moest verlaten, om in eene stad van het landschap, waar een oom van hem woonde, voor een of ander bedrijf in de leer gedaan te worden. Zijn vader, een waardig predikant op een afgelegen, maar welvarend en schoon dorp, bezat, behalve hem, nog twee oudere zusters en twee veel jonger broertjes, tusschen welken en hem het verlies van nog een meisje deze grootere gaping had veroorzaakt. Zijn vertrek was op morgen bepaald, en wel zeer vroeg, ten einde nog den postwagen te bereiken, die om vijf ure in het naastgelegen stadje afreed. Nadat de kleintjes een teerhartig afscheid hadden genomen, en al schreijende waren te bed gebragt, ja misschien wel reeds van allerlei gevaren, dieven en wilde beesten droomden, die hunnen lieven broêr op den weg zouden kunnen ontmoeten, zette Dominé zijne vrouw aan, om nu ook maar spoedig het avondeten gereed te maken. Zoo gaan wij, zeide hij, vroeg liggen, en staan morgen ten drie ure op, om jan nog tot aan het, allen bekende, heuveltje te vergezellen. De brave man had hiermede verschillende oogmerken. Vooreerst begreep hij, dat de jongeling de rust noodig had, om den volgenden dag eene zoo vermoeijende reis uit te staan; ten andere vleide hij zich, dat dit vooruitzigt, om nog zoo lang in het gezelschap van den algemeenen lieveling te zijn, aan moeder en zusters een' des te aangenamer en geruster nacht zou verschaffen; terwijl toch ook het lieve daglicht, en vooral de heerlijke morgenstond, een veel vrolijker en opwekkelijker geest ademde, dan de, uit den aard, sombere avondstond, en dus veel meer geschikt was, om de smart van het laatste afscheid te lenigen. Maar, hierenboven bedoelde hij nog iet bijzonders. Hij had alle zijne kinderen zeer zorgvuldig opgevoed, en, zoo veel mogelijk, aan het goede gewend en met het diepste gevoel van afkeer voor het kwade doortrokken. Voor
jan, echter, was hij niet geheel zonder zorg; vooral nu, daar hij, nog zoo jong, het ouderlijk opzigt geheel stond te
| |
| |
verlaten. De jongeling was goed, dienstvaardig en regt beminnelijk; hij was de oogappel zijner teedere moeder, aan welke hij wederkeerig met zijn geheele hart hing; en ook zijne zusters, lieve, zedige en verstandige meisjes, mogten geen kwaad van hem hooren. Doch, hij was vurig van aard, gevoelig van hart, levendig van geest; hij beminde het vermaak, het vreemde, het stoute; en de vader wist, deels uit eigen ondervinding, hoe gevaarlijk deze, op zichzelve schoone, eigenschappen, bij de verleiding van allerlei gezelschap, in eene groote, volkrijke stad, voor de jeugd kunnen worden. Om deze reden wenschte hij zijnen zoon ten laatste nog zoodanige indrukken mede te deelen, en, als het ware, zulk eenen talisman tegen alle betoovering der zonde in handen te stellen, dat hij hieromtrent de beste hoop en gerustheid kon voeden Reeds voor eenigen tijd had hij tegen zijne dochters gereid: Gij zult misschien wel wenschen, lieve kinderen, uwen troeder een of ander aandenken van u mede te geven. Welnu, wilt gij hem daarmede eenen wezenlijken dienst, en mij tevens een waar genoegen doen, laat uw gezond verstand en regte zusterhart de keuze dan zóó bestieren, dat uw geschenk hem tevens aan de deugd, en alle die loffelijke gezindheden en daden herinnere, welke ons hier in onze afzondering, en bij veel gemis, zoo vele zalige dagen en jaren reeds hebben verschaft. Ik zal hetzelfde doen; en gewis zal uwe moede: de laatste noch de stompste zijn, om zulk een regt liefdekoord der deugd te vinden. - Allen hadden dit ontwerp van harte toegejuicht; de vader had duidelijk bespeurd, dat de meisjes, van het eerste oogenblik af aan, druk waren in de weer geweest. Nu zag hij ze bij haar werk in gedachten zitten, dan liep er eene in den tuin peinzen, en daarna somtijds snel weg, om de andere op te zoeken, en met haar, in diep geheim, en met allen ijver en deelneming, te overleggen. Vervolgens sloten zij zich op; en het was blijkbaar, dat de gevormde
ontwerpen nu dadelijk werden uitgewerkt. De vader zelf, die het plan voorgeslagen en heel gemakkelijk geacht had, had het niet veel minder kwaad dan zijne meisjes; doch, na allerlei moois in zijn hoofd omgehaald te hebben, had hij zich eindelijk bij een zeer dagelijksch geschenkje bepaald, hetgeen hem nu evenwel, juist om de eenvoudige leerzaamheid, zoo zeer behaagde, dat hij, even zoo goed als zijne dochters, onder deze aangename bezigheid niet slechts
| |
| |
de treurige laatste dagen weltevreden sleet, maar zelfs het eindelijk scheidingsuur met een inmengsel van genoegen te gemoet zag. Alleen de moeder was dit geheel. Haar hart was louter zachte ernst en loutere onbaatzuchtige liefde voor den zoon. Haar zorgen, haar waken, haar werken was, te midden van de beslommeringen en bezigheden voor het overige gezin, eigenlijk altijd aan hem gewijd. Zij had geen tijd om te peinzen, veel min om iet anders te doen, dan hetgeen tot zijne verzorging, tot zijn uitzet, tot zijne mogelijke behoeften en aangenaamheden eene noodwendige betrekking had. Hoe of moeder het toch maken zal met haar geschenk? zeiden de dochters; en vader zelf schudde het hoofd, en had niet weinig moeite, om eene kleine predikatie over de woorden: is het ligchaam niet beter dan de kleeding? enz. voor haar binnen te houden. Eindelijk was dan nu de tijd gekomen, dat elks werk, in dit opzigt, zou openbaar worden; en de zorgvuldige man begreep, dat de uitdeeling van de bedoelde geschenken bij het afscheid des te plegtiger en indrukwekkender zou zijn, wanneer ze onder den open hemel, bij het statig, zacht en weldadig licht des dageraads en der pas rijzende zon, geschiedde. - De togt was inderdaad plegtig en aandoenlijk. Ieder vergat zijne kinderlijke vreugde, zoo wel de vader en de zusters over hunne verzinsels, als de zoon over al de nieuwe dingen, die hij nu welhaast zien zou. Er werd maar weinig gesproken, inzonderheid door de lieve meisjes, wier telkens uitgebroken tranen gedurig op het punt waren, om den moeijelijk bedwongen hartstogt van den vader zelv' te doen losbreken. Ja, welligt ware de gansche afspraak vergeten, of althans zeer kwalijk uitgevoerd, indien de liefde niet alle dingen overwonnen had, indien de moeder niet voorgegaan, en zóó voorgegaan ware, dat de verwondering zelve, en de dankbaarheid voor zulk eene moeder, ook de zwakste aan zichzelve teruggaf. Langzaam gegaan
zijnde, kwamen zij niet aan den heuvel, of het was tijd voor den jongen reiziger, om verder voort te spoeden. De brave vrouw nam haren zoon in de armen, drukte hem aan hare borst, kuste hem met warme hartelijkheid, en, hem vervolgens loslatende, nam zij een takje vergeet-mij-niet uit haren boezem, stelde het hem ter hand, en zeide: Lieve zoon, vergeet mij niet! dit is mijne éénige bede, mijne éénige waarschuwing en vermaning: vergeet mij niet!
| |
| |
Bewaar deze eenvoudige bloempjes zoo lang en zoo goed gij kunt. Uwe moeder gaf ze u; vergeet haar niet! ô, Ik weet, zoo lang gij dit doet, zoo lang uwe liefde voor dit hart duurt, zoo lang gij u herinnert, hoe dit hart geheel door en voor en met u klopt, zoo lang kunt gij hetzelve niet bedroeven; zoo lang kunt gij niets doen, noch iets nalaten, wat gij aan hetzelve niet zoudt durven mededeelen, waarvan gij vreezen moest, dat het, eenmaal openbaar geworden, hetzelve zou verscheuren. Gij weet, hoe teêr het is! o, Vergeet het niet, vergeet mij niet! - Ten diepste geroerd, ging hij in de armen van zijnen vader over. Deze verzamelde alle zijne bedaardheid, en zeide: Uwe moeder heeft u iets tot afscheid gegeven. Billijk verwacht gij van elk onzer hetzelfde. Welaan, mijn zoon, uwe verwachting zal niet te leur gesteld worden. Ook wij willen ons door eenig zigtbaar teeken in uwe gedachten aanbevelen, en dit, kan het zijn, tevens tot eenen band maken, die u aan dezelfde deugd verbindt, welker nederige, doch zalige vrucht wij hier te zamen smaken mogten. Zie hier van mij een gouden horlogiesleutel. Dezelve zal u altijd vergezellen, zal u gedurig moeten in handen komen. Doch wanneer gij inzonderheid u des avonds te bed begeeft, u, gelijk waarschijnlijk is, in eenzaamheid bevindt, en, voor eene laatste bezigheid, uw horlogie opwindt, herinner u dan aan deze mijne vermaning, en laat de verrigte bezigheid u hiertoe opwekken: wind uzelven, uw hart en geweten op tot het goede. De mensch toch, en inzonderheld de jongeling, heeft te dezen opzigte eene merkbare overeenkomst met het uurwerk. Wij koesteren goede gedachten, vormen goede voornemens, ontvangen deugdzame indrukken; doch de tijd, de bezigheid, de verstrooijing doet dezelven weer verflaauwen. Zij het dus uwe standvastige gewoonte, nu en dan bedachtzaam stil te staan, en daartoe vooral den avond van elken dag te
bezigen! Denk dan aan uwen pligt en bestemming, aan uwe opvoeding en voornemens, aan mijne lessen en de liefde uwer moeder, en spiegel uzelven, uw gedrag, uwen doorgebragten dag in dit helder glas. Beloof mij dit, mijn zoon! Bezig hiertoe mede mijn geschenk, en ik ben volkomen gerust. - Thans was de beurt aan de zusters. Deze meisjes waren door hare ouders in allen opzigte wel onderwezen, en deden dit onderwijs eere aan. De oudste was bijzonder bedachtzaam, eenigerma- | |
| |
te stil en diep gevoelig. De jongste was meer levendig, vernuftig en werkzaam. Elker keuze van een geschenk voor den lieven reiziger stemde dan ook met deze geaardheid meer of min overeen. De eerste zeide: Ziedaar, lieve broêr, een borduursel. dat ik getracht heb zoodanig te maken, dat gij er uw vertrekje mede kunt versieren. Het verbeeldt eene kerk, en wel onze eigen lieve dorpkerk. Gij weet, hoe veel goeds wij daar gehoord en geleerd hebben. Hoorden wij er niet den godsdienst der liefde uit den mond van hem, die voor ons geheel liefde is, in het midden van zoo vele goede dorpelingen, welken wij gaarne als onze broeders en zusters beschouwden? Welaan, zij deze kerk u het beeld van den besten godsdienst, de bron der liefde, der hope en des troostes! Blijf bij en in dezen godsdienst, gelijk wij ons altijd gaarne bij en in dit kerkje bevonden; dan zijn wij altijd bij en in elkander, elkanders vertrouwde vriend en steun, en dan brengt ons diegene zelf, die anders alles scheidt, de dood, eenmaal allerzekerst en allerzaligst bijeen. - Iedereen was geroerd door deze taal van het lieve, vrome meisje; vader en moeder drukten haar even hartelijk aan de borst, en de jongeling was in eene soort van plegtige verrukking, alsof hij niet om eenig aardsch beroep, maar tot den heiligen strijd der deugd zou op reis gaan, niet hetgeen beneden is, maar alleen dát zou zoeken, wat boven is. Het was dan ook misschien niet ongelukkig, dat de aanspraak der andere zuster, zonder dit
reine en verhevene gevoel te storen, hetzelve eenige wijziging gaf, geschikt om hem de aarde niet al te ver of verkeerd uit het oog te doen verliezen. Mijne gift, lieve jan, zeide zij, is niet zoo mooi en zoo stichtelijk als die van pietje. Gij weet, ik kan noch zoo fraai borduren, noch zoo verstandig praten. Doch ik hoop, gij zult het goede hart van het luchtige klaartje ook nu even gaarne erkennen, als gij altijd in uw schik waart in hare spelletjes te mogen deelen. Ik heb onzen druivenboom afgeteekend, zoo als wij hem nog verleden herfst in volle vruchtbaarheid hebben aanschouwd. Gij ziet, en zult u des te beter herinneren, hoe wél hij daar tegen den muur, in de beschutting van dien anderen vleugel des huizes, is geplant en opgebonden, en van jaar tot jaar naar behooren verzorgd! Ik heb mijn best gedaan, om de heerlijke zonnestralen te doen opmerken, die, gelijk het licht der maan bij nacht, regt op de bladeren en
| |
| |
vruchten vallen; welke laatsten ik mede haar bevallig waas heb zoeken te bewaren. Och, lieve broêr! zulk een gezegend hoekje viel ons te beurt; zoo zorgvuldig zijn wij gekweekt en gevormd; zoo weldadig bescheen ons het licht der goddelijke openbaring; laten wij dan ook zulke goede, zoete, verkwikkende vruchten dragen! De wijngaard versiert tevens het huis en laaft de bewoners. Wees gij altijd vaders roem en moeders vreugde, onze roem en onze vreugde te gelijk! Wees altijd zacht en goed! Verspreid de bevallige vrolijkheid, waar gij verschijnt! Behoud daartoe een gerust hart, eenen werkzamen geest en eene standvastige dienstvaardigheid! - Hier werd de gulhartige maagd geheel ernst en gevoel; nooit had men haar zoo gezien; zij scheen eindelijk zelve verwonderd en verlegen te zijn over hare deftige aanspraak, en met drift wierp zij zich aan den boezem van den broeder, om hem het laatste afscheid op de lippen te drukken. - Het was nu meer dan tijd tot het vertrek. Nog eenmaal werden allen omhelsd, aan allen dank en heilwensch gestameld, door allen, met zuchten en handedrukken, de beste zegen over hem afgebeden, de hartelijkste liefde hem betuigd. Men zag hem na, zoo ver men kon. Ten laatste wenkte hij allen nog vaarwel! en - nooit gaf hij de zijnen reden om zich over zijn gedrag te bedroeven. |
|