den, mits het niemand uitzondering of voorregt toesta. - Waarom overtuigen zich de menschen niet, dat zij, hetgeen hun in het bijzonder treft, even zoo behooren te dragen, als zij zich aan het lot der menschheid in het algemeen onderwerpen? Het is, omdat men onregtvaardigheid in zijne bijzondere bedeeling meent te ontdekken. Zeldzame trotschheid van den mensch, de Godheid te willen beoordeelen door het werktuig, dat hij van Haar ontvangen heeft! Hoe weet hij, wat een ander ondergaat? wat weet hij van zichzelven? wat weet hij van alles, behalve zijn inwendig gevoel? En dit gevoel, hoe inniger het is, hoe meer het het geheim van ons geluk bevat; want, is het niet op den bodem van ons hart, dat wij het geluk of ongeluk gevoelen? Hoe het lot ons in de handen of tegen werke, het hangt altijd van den invloed af, óf der godsdienstige liefde, die onze gezamenlijke onbaatzuchtige aandoeningen in zich bevat, óf der eigenliefde, die alle zelfzuchtige neigingen in zich vereenigt, of een kalm genot, dan wel eene rustelooze ongemakkelijkheid, onze zielen zal vervullen.
De opheffing der ziele tot haren Schepper is de hoogste eerdienst der mystieke Christenen; maar zij vervoegen zich niet tot God om dezen of genen voorspoed des levens. Een Fransch Schrijver van verhevene inzigten, de Heer de st. martin, zeide: dat het gebed de ademhaling der ziele is. De Mystieken zijn voor het grootste gedeelte overtuigd, dat het gebed beantwoord wordt, en dat de groote openbaring des Christendoms zich eenigerwijze kan vernieuwen in de ziel, elke keer dat zij zich met warmte ten hemel verheft. Wanneer men gelooft, dat er geene onmiddellijke gemeenschap meer bestaat tusschen het Hoogste Wezen en den mensch, dan is het gebed, om zoo te spreken, slechts eene alleenspraak; maar hetzelve wordt een veel hulprijker bedrijf, wanneer men overtuigd is, dat de Godheid zich op den bodem van ons hart doet vernemen.
Men vreest gemeenlijk, dat de leer der godsdienstige berusting eenen afkeer zou inboezemen van de noodwendige werkzaamheid dezes levens. Maar de natuur draagt genoegzame zorge, de aandoeningen, ons bijzonder belang betreffende, op te wekken, om niets te vreezen te hebben van een gevoelen, dat dezelven nederzet. - De eenige daad der vrijheid van den mensch, daarenboven, welke altijd zijn doel