| |
Vaderlandsch zegelied, uitgesproken bij het sluiten van den Amsterdamschen schouwburg, den 24sten van zomermaand, 1815.
Des aardrijks geesel donderde op,
En, zengde ook op den wreevlen kop
De roof van lauwerblâren,
Zweeft schande en vloek den schedel rond,
Nog ratelt uit den logenmond
De kreet tot moord en slagting;
Hij vlamt, de gloênde haviksblik,
En loert op de uitgespannen strik,
Met brandende verwachting.
Het wangedrogt, wiens weergâ nooit
Door de aarde werd gedragen,
Vergaârt de roede, naauw verstrooid,
En dagvaardt nieuwe plagen;
Het wringt zich uit het gruwzaam nest,
Door 's afgronds offerwalm verpest;
't Ziet spies en sabel wetten;
't Hoort, hoe alom de wraakkreet klinkt,
Daar echte deugd in 't harnas blinkt,
Om 't fier den kop te pletten.
Van rondom vreeslijk opgejaagd,
Kan 't monster zich niet bergen;
't Vindt alle wachters onversaagd,
En moê van 't heilloos tergen;
't Vindt Moskoviter en Germaan
Gereed verdelgend toe te slaan;
| |
| |
Het siddert voor Brittanje;
En 't waagt, zich rekkende uit de wrong,
Voor 't laatst een' woesten tijgersprong
Maar, heugen zal 't aan 't rooversrot,
Daar 't zich den strop om eigen strot,
In 't spart'len, toe doet wringen.
De volksbeul ziet, terwijl hij beeft,
Hoe eendragt magt aan Neêrland geeft,
En we allen wrevel smoren;
Hoe 't volk, dat zich op God verlaat,
En met oranje strijden gaat,
Ja, Nederland'ren, ze is hersteld,
De kracht van uwe Vaadren;
Het bloed, verstikkend van 't geweld,
Bruist in gereinigde aadren:
Oranje vuurt de helden aan;
't Zal duur aan Koningsmoord'ren staan,
Dat zij uw' grond bekruipen:
Het wind'rig brallen baat hier niet;
Zie, wat hun eind'lijk overschiet -
Geteisterd af te druipen!
Oranje voert de heldenbloem
Hier schittert fredrik hendriks roem,
Hier bloeit de vrucht van d'ouden stam,
Die Neêrland in zijn hoede nam,
Die zich met burgerliefde omvlecht,
Door de eeuwen heen aan deugd en regt
Ten vasten waarborg strekte.
En Gij, door Neêrlands volk vereerd,
Gij, die van 's Prinsen harte
Het doodlijk lood hebt afgeweerd,
Dat hij grootmoedig tartte -
| |
| |
Herstel hem voor het edelst doel;
Zie, zie het moederlijk gevoel
De reinste tranen plengen;
Zie, voor den dapp'ren Koningszoon,
Der Vaadren bede aan Uwen troon,
Als vlokloos offer, brengen!
Ja, volkstrouw blinkt bij Prinsenmoed,
Waar Neêrlands vanen wapp'ren;
Het Koninklijk en burgerbloed
Vermengt zich bij de dapp'ren;
't Is 't purper, gloeijende op den band,
Die Vorst en volk zoo naauw verpandt;
Dat bloed, voor ons gevloten,
Gaat in de zege niet te loor;
't Schrijft onverzaakb're pligten voor
Aan dankb're landgenooten.
De dwing'land, door zijn trots verrast,
Stikke in 't stuiptrekkend woelen;
Daar 't bloed, waarin hij weeld'rig plast,
Zijn' dorst niet kon bekoelen.
Als hij in d'afgrond nederschiet,
Verheff' heel de aarde 't zegelied,
En viere, met de heldenbloem,
Prins willems lof, en fredriks roem,
En Neêrlands oorlogszege!
Ja, hier, waar, aan de kunst verpand,
Als voor oranje en Vaderland
De heilige offers gloeiden;
Hier, als zich 't koor op nieuw ontsluit,
Galme alles vreugdezangen uit,
Om 's dwing'lands dood te vieren!
Dan stijgt de welvaart weêr ten top;
Dan rijst de vrede-olijf weêr op,
Omheind van krijgslaurieren.
|
|