Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijFrederik Willem III, tegenwoordige koning van Pruissen.De groote Kolossus, welke het vasteland zoo lang drukte, is ten laatste overhoop geworpen.Ga naar voetnoot(*) Na door het bloed van millioenen gewaad te hebben, verwekten de onmenschelijkheden, de meêdoogenlooze eerzucht van buonaparte zulk eene algemeene verfoeijing, dat de Europesche natiën opstonden als een enkel volk, en het teisterend juk zijner dwingelandije afwierpen. Uit dezen hoofde hebben de doorluchtige spelers in het groote drama der Europesche staatkunde de regtmatigste aanspraak op onze kennisneming. Reeds hebben wij onzen Lezeren de levensschetsen van drie HeldenGa naar voetnoot(†) vertoond, die een aanzienlijk en gelukkig deel in de bevrijding van Europa hadden; twee derzelven de glorierijke paden der overwinning nog vervolgende; de ander, helaas! verwezen tot het koude gebied des grafs. Doch moreau's onsterfelijke faam | |
[pagina 339]
| |
zal tot de laatste nakomelingschap overbrengen de beslissende nederlagen en onherstelbare tegenspoeden van buonaparte. Onder de leden dier groote confederatie tegen den gemeenen vijand worde nu gedacht aan frederik willem III, Koning van Pruissen; eenen Souverein, wiens dappere en ervaren Generaals zoo belangrijke diensten aan de Bondgenooten hebben bewezen. Frederik willem III werd geboren op den 3den van Oogstmaand 1770; hij is de zoon van frederik willem II, overleden den 19den van Slagtmaand 1797, en de kleinzoon van frederik II, gemeenlijk de groote frederik genoemd, overleden in het jaar 1786. Deze laatste Souverein bereikte eenen goeden ouderdom, door de vermijding van allerlei onmatigheid, schoon van eenen gezelschapzoeten of gezelligen aard. Hij had zucht voor de letteren, maar stond groote moeijelijkheden in het veld door. Frederik willem II heeft verscheiden veldtogten gedaan; doch sukkelingen, gevoegd bij waterzucht, eindigden zijn leven, tot leedwezen van zijne familie en eenige weinige vrienden, die de weldadigheid van zijnen aanleg regt deden, doch geene bedrijven van heldhaftigheid of grootheid konden aanwijzen, die eene roemrijke nagedachtenis verdienden. Zijn vader liet kisten vol geld, en tweehonderd-en-vijftigduizend wel gedisciplineerde soldaten na, doorgaande voor de eerste troepen van Europa. Toen de tegenwoordige Koning den troon beklom, hadden de onkosten van den oorlog en de verkwisting zijns vaders de koninklijke schatkist zoo zeer uitgeput, dat hij genoodzaakt was zijne regering te beginnen met het openen eener geldleening te Frankfort. De voorouders des tegenwoordigen geslachts waren van Zwabische afkomst, zijnde Graven van Zollern of Hohenzollern. Zij werden Burggraven van Neuremberg, en veranderden in die hoedanigheid eene ontleende magt in eene souvereiniteit, gelijk vele andere Vorsten hebben gedaan. In 1248 verkreeg de Burggraaf | |
[pagina 340]
| |
frederik II bezittingen in Frankenland, welke naderhand de Vorstendommen van Anspach en Baireuth werden. De Burggraaf frederik V, in 1415, grooten rijkdom verzameld hebbende, kocht van Keizer sigismundus het Markgraafschap van Brandenburg; en dit verwierf hem de keurvorstelijke waardigheid. De Keurvorst albert (toegenaamd Achilles) bepaalde bij uitersten wil, in 1473, dat het Markgraafschap van Brandenburg, met al deszelfs aanhooren, de ondeelbare erfenis zou zijn van den eerstgeboren; en verraderij verwierf, eenigen tijd later, nieuwe vergrootingen voor dit huis, door het bedrog, tegen de Ridders van de Duitsche Orde en de Tempelheeren in het werk gesteld, waardoor een volgende Markgraaf, die, te hunner beveiliginge, was verkoren tot Grootmeester, hen beroofde van Oost-Pruissen, gelijk zij vroeger door zijnen voorganger van de Nieuwe Mark waren ontzet. De Markgraaf sigismundus, die de eenige dochter van Hertog albert trouwde, verkreeg het bestuur en de huldiging van Pruissen in 1611, en in 1618 vereenigde hij hetzelve met het Keurvorstendom. Kort daarna, door het uitsterven van de regte linie der Hertogen, volgde de Keurvorst van Brandenburg op in het Hertogdom Kleef zoo wel, als de Graafschappen Mark en Ravensburg. In 1640 beklom frederik willem, genoemd de Groote Keurvorst, den troon, omringd door bloedige ruïnen, het werk van zijnen zwakken voorganger; doch, na eenen onheilspellenden krijg tot een gelukkig besluit gebragt te hebben, verwierf hij bij den vrede van Westfalen de Bisdommen Minden, Halberstadt en Kamin, met andere bezittingen. Deze Vorst had ongeveer twee millioenen onderdanen, van welken hij, volgens echte bescheiden, de jaarlijksche som van 1,533,795 kroonen ontving. De oorlogen van lodewijk XIV dreven frederik willem in menigen strijd, biedende hem daardoor de gelegenheid aan om den naam te verwerven van een groot Generaal. Frederik I, een voorspoedig, maar | |
[pagina 341]
| |
verwaand Vorst, kroonde zichzelven als Koning van Pruissen, op den 18den van Louwmaand 1701, en verkreeg van tijd tot tijd de erkentenis dezer nieuwe waardigheid bij al de hoven van Europa, uitgezonderd den Heiligen Stoel. Hij vergrootte zijn souverein gebied met het Vorstendom Neufchatel en de landen Julenberg en Hohenstein. Koning frederik willem I vermeerderde zijn leger tot 100,000 man, en daarmede, benevens den slag van Pultowa, verkreeg hij de gewenschte gelegenheid om de Zweden bijna geheel uit Duitschland te verdrijven; en de vrede van 1720 verzekerde hem, met eene som van 2,000,000 kroonen, de bezitting van het naar zijnen kant gelegen Pommeren, de fortres Stettin, en de eilanden Usedom en Wollin; belangrijke eigendommen, als makende Pruissen meester van een' der monden van den Oder, alzoo de Oostzee voor deszelfs handel openende. Deze Koning liet zijnen opvolger na 2,700,000 onderdanen, een inkomen van 13,750,000 gulden, en een leger van 76,000 man. Frederik II begon zijne regering op eene wijze, wel geschikt om het huis van Oostenrijk te ontrusten door de vrees voor eenen mededinger. Zijn oorlog in Silezië bragt hem dat rijke gewest aan, hetwelk, na de verwoesting, in hetzelve aangerigt, bevatte digt bij de 1,200,000 inwoners, doch dat bij zijnen dood 1,582,000 had, en naderhand 2,048,000 telde. Hij verkreeg, zonder geweld, de haven van Embden in Oostvriesland, en in 1772 nam hij insgelijks, zonder een zwaard in de hand te nemen, West-Pruissen en het distrikt der Netze, een land, toen meestal woest liggende, doch sedert beter bebouwd, en van groot gewigt, als eene gemeenschap openende tusschen oud Pruissen en Pommeren met Brandenburg. De bezittingen van frederik, toen hij stierf, bevatteden 10,000 vierkante mijlen, 5,800,000 onderdanen, 2,500,000 van welken hij zelf had aangewonnen. Zijn inkomen beliep over de 5,500,000 gulden. Zijne schat- | |
[pagina 342]
| |
kist hield bij zijnen dood in over de 33,000,000 in klinkende munt; en in zijne soldij had hij eene uitgelezen armee van tweehonderd-en-zestienduizend man. Pruissen werd, door de tweede en derde verdeelingen van Polen, vermeerderd met twee nieuwe gewesten, genaamd Zuid-Pruissen en nieuw West-Pruissen, welke bevonden werden te zamen te bevatten meer dan 1,500,000 inwoners. Frederik willem II won twee en een halve millioen onderdanen aan, maar stierf zonder achting, zonder roem, en, om redenen, boven vermeld, minder rijk, minder magtig dan zijn voorganger. De tegenwoordige Koning verkreeg zeer schatbare aanwinsten voor Pruissen, zoo lang hij in vriendschap bleef met Frankrijk. Want, schoon de laatste Mogendheid op hem verkreeg haar het Hertogdom Kleef en deszelfs aanhoorigheden af te staan, zoo ontving hij, bij wijze van schadeloosstelling of ruiling, de Bisdommen Paderborn, Hildesheim en Munster, een gedeelte des grondgebieds van Erfurt en Eichsfeldt, benevens zes abdijen en drie kleine keizerlijke steden; verwervende dus 513,000 inwoners in plaats van 133,000, welke hij had afgestaan. Dit alles was ten uitvoer gebragt ondanks de vertoogen van Oostenrijk en al de Vorsten des Rijks. De Pruissische bezittingen hadden in 1805 eene uitgebreidheid van 15,516 vierkante mijlen, en de bevolking steeg tot 9,640,000 personen. Vier millioenen kende men aan Pruissen toe, twee aan Silezië, en ruim twee aan het Keurvorstendom, Pommeren, Maagdenburg enz. De overschietende anderhalf millioen bevonden zich in de kleine gewesten in Westfalen, Frankenland en Neder-Saksen. In de ruiling, welke naderhand plaats greep tusschen Pruissen en Frankrijk, won de eerste aanmerkelijk, niet zoo zeer door de inwendige waarde der plaatsen, haar in ruiling gegeven voor Neufchatel, Anspach, Essen, Werden enz., maar meer bijzonder door derzelver lig- | |
[pagina 343]
| |
ging, vermits zij de massa der overige Pruissische bezittingen in Duitschland verbonden, stellende Pruissen het gebied in handen over de Elbe en Wezer, de natuurlijke kanalen van haren handel en dien der aangrenzende staten. In het voorjaar van 1806 werden vredesonderhandelingen geopend tusschen Frankrijk en Engeland, en Lord lauderdale naar Parijs gezonden om dezelven te besturen. In deze onderhandelingen werd op de teruggave van Hanover aan de kroon van Engeland, als een hoofdpunt, gestaan; en buonaparte schikte zich in dit opzigt naar de wenschen van het Britsche Ministerie, niettegenstaande hij het Hanoversche grondgebied had afgestaan aan Pruissen, in plaats van eenige harer provinciën, welke aan Frankrijk waren gegeven. Dit was blijkbare beschimping des hofs van Berlijn. Het bleek spoedig, dat vijandelijkheden tusschen Pruissen en Frankrijk niet lang meer konden uitblijven; en vijandelijkheden werden smachtend verlangd door het volk van eerstgenoemde rijk. De grootste geestdrift deed zich kennen. Verscheiden steden en landschappen stelden voor, regimenten voor hare eigen rekening te ligten; en de studenten der Universiteit van Halle verzochten verlof om zichzelven tot een regiment huzaren te vormen. De vrede werd geteekend met Zweden, wiens Koning met kracht de oorlogzuchtige voornemens van den Pruissischen Monarch ondersteunde. Lord morpeth insgelijks werd gezonden door Engeland, met eenen bijzonderen last aan het hof van Berlijn, deelende een ontwerp mede van uitgebreider zamenwerking van Zweden, Rusland, Engeland en Pruissen. Buonaparte was niet onkundig van deze vijandelijke toerustingen, en poogde dezelve met werkzame inspanning te bejegenen. Hij verliet Parijs den 24sten van Herfstmaand, om zich aan het hoofd te stellen zijner legers, die thans in optogt waren naar de | |
[pagina 344]
| |
grenzen van Pruissen. Eene laatste en vruchtelooze proef tot vriendschappelijke onderhandeling werd nog gedaan op den 5den van Wijnmaand, toen de beide Monarchen in de hoofdkwartieren hunner wederzijdsche troepen waren; doch de oorlog was onvermijdelijk, en Pruissen gaf een manifest in het licht, de gronden aanwijzende, waarop hij begonnen werd. Na deze openlijke verklaring maakten zich beide de Vorsten gereed tot een spoedig begin der vijandelijkheden. De Fransche legers naderden Opper-Saksen met drie divisiën, en de veldtogt werd geopend met den slag van Schleitz. De Pruissische armee werd aangevoerd door den Generaal blucher op den regter, en den Prins van hohenloo op den linker vleugel. In dezen veldslag overwonnen de Franschen, zoo als ook in den aanval tegen Grasenthal, onder Generaal lannes, in welk gevecht Prins lodewijk van Pruissen, broeder des Konings, sneuvelde door de hand eens kwartiermeesters van het tiende regiment Fransche huzaren, met wien hij in een bijzonder gevecht was gewikkeld. De schikkingen der Pruissische legers waren met veel beleid gemaakt; maar, ten gevolge van de snelle bewegingen der Franschen, werden deze schikkingen telkens veranderd. Deze onderscheidene bewegingen waren slechts voorbereidend voor den grooten veldslag, welke daarna bij Jena geleverd werd, plaats grijpende op den 13den van Wijnmaand 1806. De Pruisen noemen het den slag van Jena; maar de Franschen onderscheidden hem in het eerst door den naam van Auerstadt, omdat het daar was, dat het Fransche centrum, onder buonaparte, den aanval deed. Het is niet onopmerkelijk, dat de Pruisen en Franschen den bloedigen strijd van dezen dag door verschillende namen onderscheidden; want zeer eigenaardig mogt dezelve als twee verschillende veldslagen beschouwd worden. Die van Auerstadt begon ten zes ure in den morgen; de ander, te Jena, begon een half uur later. De ruimte tus- | |
[pagina 345]
| |
schen beide de slagvelden is meer dan vier (Holl.) mijlen, en beiden eindigden ten voordeele der Franschen. Buonaparte had onder zich de Maarschalken lannes, ney, augereau en soult, de eerste van welken een begin van het vuur maakte, waartegen de Saksers eenen dapperen weerstand boden. Zij werden aangevoerd door hunnen eigen Generaal; doch de Pruisen werden gekommandeerd door Prins hohenloo, met Graaf tauenzien onder hem. De Generaal blucher was met eene reserve van vijftienduizend man aan den gang te Capellendorf, waar het gevecht over half vier ure in den achtermiddag eindigde. Auerstadt is drie (Holl.) mijlen van Naumburg. De Koning van Pruissen en de Hertog van Brunswijk, met derzelver armee, plaatsten zich tusschen de dorpen Poppelt, Trutchwitz en Rehhausen. De eerste aanval, van de zijde der Pruisen, geschiedde door den regter vleugel onder den Graaf wartensleben, wiens aangrijpen met aanmerkelijk voordeel ging gepaard; doch hij werd naderhand genoodzaakt deze voordeelen te laten varen. Buonaparte en de Koning van Pruissen stonden niet over elkander, vermits het centrum der armee van den eersten in gevecht was te Jena, en dat van den laatsten te Auerstadt. Weinige dagen vóór den slag was het blijkbaar, dat de Pruissische armee te zeer uitgebreid was; zij trok zich van beide vleugels te zamen, bewegende zich nader naar het centrum. Door deze beweging viel zij in de fout van een tegengesteld uiterste; en aan dit ongeluk mag de gemakkelijkheid worden toegekend, met welke de Franschen hare flanken overvleugelden. Het was dezelfde noodlottige omstandigheid, die den slag van Presburg besliste; want thans lieten de Pruisen den Franschen toe, eene gelijke manoeuvre tegen hen in het werk te stellen, als den Oostenrijkers in dezelfde maand en bijna op denzelfden dag des vorigen jaars de neerlaag deed lijden. Op dit voordeel was bij de Franschen gerekend, alvorens met de Pruisen aan den gang te | |
[pagina 346]
| |
zijn; en eene zekere mate van besluiteloosheid, die het leger der laatsten verlamde in het beslissende oogenblik, opende den weg tot die overhoopwerping, welke het gevolg werd. Er bestond eene aarzeling onder de bevelhebbers, of men aanvallen, dan den aanval der Franschen zou afwachten. De slagorder werd niet algemeen goed gevonden; en men zegt, dat eene betere werd aan de hand gedaan door eenen Generaal van de hoogste onderscheiding in de Pruissische armee, met zamenwerking van eenen Saksischen artillerist van groote voortreffelijkheid. Schoon sommige der oorzaken, welke tot de rampen van dezen dag bijdroegen, wel nimmer zullen bekend worden, loopt het nogtans den minst scherpzigtigen in het oog, dat het aan eenheid van plan van werking voor zulk een groot en magtig ligchaam ontbrak. Men zegt, dat op den morgen van den slag, toen een dikke mist de aanvallen der Franschen begunstigde, het plan zeer wezenlijk veranderd werd door den Hertog van Brunswijk, en daardoor vele verwarring ontstond in de eerste oogenblikken. De wanorde, waarin de Pruissische infanterij gebragt werd door deze nieuwe wijze van aanval, maakte eenen terugtogt op de reguliere en ordelijk overwonnen armee, na den slag, volstrekt onmogelijk. Het was eene volslagen deroute, welke de ongelukkige Pruissische krijgslieden in den toestand bragt, om door de overwinnende Fransche ruiterij neergehakt te worden, als het koorn door de sikkel. Het verlies was, volgens de Fransche opgaven, tusschen de dertig- en veertigduizend krijgsgevangenen, waaronder twintig Generaals, dertig vaandels, driehonderd stukken geschut, en verbazende magazijnen. De gesneuvelden en gewonden werden geschat op vijf-en-twintigduizend. Meer dan veertien dagen na den slag, lagen de lijken der verslagenen, onbegraven, in hoopen opeengestapeld, als zijnde de naburige dorpen gezamenlijk verbrand of verwoest. (Het vervolg hierna.) |
|