Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhaal van den moord der Turksche krijgsgevangenen te Jaffa: door den heer miot, ooggetuige.- Hier moet ik een zeer smartelijk verslag doen. De rondheid, ik durf zeggen de opregtheid, welke men in deze Gedenkschriften heeft mogen opmerken, maakt het mij ten pligt, het geval niet stilzwijgend voorbij te gaan, dat ik ga verhalen, en waarvan ik ooggetuige ben geweest. Zoo ik, bij het schrijven van dit werk, de voorwaarde heb aangegaan van de daden des mans niet te zullen beoordeelen, die door de nakomelingschap zal geoordeeld worden, ik heb mij ook verbonden, alles aan het licht te brengen, wat het gevoelen over hem kan toelichten Het is dus billijk, de be- | |
[pagina 311]
| |
weegredenen te herinneren, welke men in der tijd deed gelden, om eene zoo wreede bepaling te wettigen, als die, welke over het lot der gevangenen te Jaffa besliste. Zie hier de overwegingen, welke haar schijnen te hebben voortgebragt. Het leger, door de verliezen bij het beleg van El-Arich en Jaffa reeds verzwakt, was zulks bovendien door de ziekten, wier verwoestingen van dag tot dag ontrustender werden. Het had groote moeite om te blijven leven, en de soldaat ontving zelden zijn volle rantsoen. Deze bezwaren des onderhouds moesten, uit hoofde der ongunstige gezindheid van de inwoners jegens ons, gedurig toenemen. De krijgsgevangenen van Jaffa te voeden, dezelven bij ons houdende, was niet slechts onze behoeften vermeerderen, maar daarenboven ons eenen aanhoudenden dwang opleggen in onze bewegingen. Dezelven in Jaffa op te sluiten, was, zonder het eerste ongemak weg te nemen, dat der mogelijkheid van eenen opstand doen geboren worden, uit hoofde der geringe magt, welke men kon achterlaten om de plaats te bewaken. Hen naar Egypte terug te zenden, was zich verpligten eene belangrijke afdeeling te vormen, die de troepen der expeditie sterk zou doen smelten. Hun de vrijheid te laten op gegeven woord, was, in spijt aller verbindtenis, welke zij mogten aangaan, hen heenzenden, om de vijanden, en inzonderheid de bezetting van St. Jean d'Acre, te versterken: want djezzar was de man niet om beloften te eerbiedigen, gedaan door zijne soldaten, zelven luttel naauwgezet op een punt van eer, waarvan zij de kracht niet kenden. Er bleef dan slechts ééne keus, die in allen opzigte voldeed; zij was verschrikkelijk, en echter meende men tot het uiterste te zijn, dat het pligt was haar te omheizen. Den 20sten Ventose (10 Maart), des namiddags, werden de Jaffasche krijgsgevangenen in beweging gesteld te midden van een uitgebreid bataljon carré, gevormd door de troepen der divisie van den Generaal bon. Een dof gerucht omtrent het lot, dat men hun toebereidde, bewoog mij, gelijk vele andere personen, te paard te stijgen, en deze zwijgende kolom van slagtoffers te volgen, om zeker te zijn, of, hetgeen men mij gezegd had, gegrond was. De Turken, door elkander marcherende, voorzagen reeds hunne bestemming; zij stortten geene tranen, zij verhieven geen geschrei; zij waren stil berustende. Sommige gewonden, zoo snel niet kunnende | |
[pagina 312]
| |
volgen, werden op weg met bajonetsteken asgemaakt. Sommige anderen liepen door de menigte rond, en schenen goeden raad in een zoo dringend gevaar te geven. Misschien dachten de ondernemendsten, dat het niet onmogelijk was, het bataljon, dat hen omsingelde, door te breken; misschien hoopten zij, dat, verspreid over de velden, welke zij doortrokken, een zeker getal den dood zou kunnen ontsnappen. Alle maatregelen waren te dezen opzigte genomen, en de Turken deden geene poging ter ontkoming. Eindelijk in de zandduinen ten zuidwesten van Jaffa aangekomen, deed men ze stilstaan bij een moeras van geelachtig water. Toen deed de Officier, die de troepen kommandeerde, de massa in kleine gedeelten afzonderen; en deze pelotons, naar verschillende punten gevoerd, werden daar doorschoten. Deze ijsselijke maatregel vorderde veel tijds, niettegenstaande het aantal troepen, tot dit treurig offer in het werk gesteld, en die, ik moet het verklaren, niet zonder den uitersten tegenzin zich leenden tot dezen afschuwelijken dienst, van hunne zegerijke armen gevorderd. Er bevonden zich bij het moeras een hoop krijgsgevangenen, onder welken sommige bejaarde Hoofden van een edel en vast aanzien, en een jong mensch, wiens zedelijke kracht zwaar geschokt was. In eenen zoo jeugdigen ouderdom moest hij zichzelven onschuldig houden; en dit voerde hem tot een bestaan, hetgeen de anderen, die hem omringden, scheen te verontwaardigen. Hij wierp zich tusschen de beenen van het paard, door het Hoofd der Fransche troepen bestegen; hij omhelsde de knien van dien Officier, hem om genade voor zijn leven smeekende. Hij riep: ‘waaraan ben ik schuldig? wat kwaad heb ik gedaan?’ De tranen, die hij stortte, zijne treffende weeklagten waren zonder vrucht; zij konden het noodlottig besluit niet veranderen, over zijn lot uitgesproken. Met uitzondering van dit jonge mensch, volbragten al de overige Turken met bedaardheid hunne aswassching in den poel, waarvan ik gesproken heb; vervolgens, elkander bij de hand nemende, na ze op het hart en op den mond gebragt te hebben, zoo als de Muzelmannen elkander groeten, gaven en ontvingen zij een eeuwig vaarwel. Hunne moedige zielen schenen den dood te tarten; men zag in hunne gerustheid het vertrouwen, dat hun, in deze laatste oogenblikken, hun Godsdienst en de hoop op eene gelukkige toekomst inboezemde. Zij schenen | |
[pagina 313]
| |
tot elkander te zeggen: ‘ik verlaat deze wereld, om bij mahomet een duurzaam geluk te genieten.’ Dus hield dat wél-zijn-na den dood, welk hem de Koran belooft, den Muzelman staande, om, schoon overwonnen, fier in zijn ongeluk te zijn. Ik zag een eerbiedwekkend grijsaard, wiens toon en manieren eenen meer dan gemeenen rang aanduidden; ik zag hem..... koelbloedig voor zich in het losse zand een gat graven, diep genoeg om zich daarin levend te bedelven: ongetwijfeld wilde hij slechts door de hand der zijnen sterven. Hij strekte zich op den rug uit in dit smartelijk schutsgraf; en zijne makkers, smeekgebeden tot God rigtende, bedekten hem welhaast met zand, en trapten vervolgens de aarde digt, die hem ten leger verstrekte, waarschijnlijk met het denkbeeld om den eindpaal zijns lijdens te bespoedigen. Dit schouwspel, hetgeen mijn hart doet kloppen, en dat ik nog te zwak teeken, had plaats gedurende de executie der pelotons, in de duinen verdeeld. Eindelijk bleven er van alle de gevangenen niet over, dan die digt bij den poel geplaatst waren. Onze soldaten hadden hunne patronen verschoten; men moest dezen met de bajonet en de blanke sabel treffen. Ik kon dit verschrikkelijk gezigt niet uithouden; ik vlugtte, bleek, en op het punt van flaauw te vallen. Eenige Officiers vertelden mij des avonds, dat deze ongelukkigen, voor den onweerstaanbaren drang der natuur bezwijkende, welke ons den dood doet ontwijken, schoon wij geene hoop hebben hem te ontsnappen, zich de een op den ander wierpen, en in hunne ledematen de slagen ontvingen, tegen het hart gerigt, en geschikt hun treurig leven in ééns te eindigen. Er vormde zich, daar men het moet zeggen, een ijsselijke stapel van dooden en stervenden, druipende van bloed, en men moest de reeds gestorvene ligchamen weghalen, om de rampzaligen af te maken, die, beschut door dit aszigtig en verschrikkelijk bolwerk, nog niet getroffen waren. Deze schilderij is naauwkeurig en getrouw, en nog doet het herdenken mijne hand beven, die al derzelver ijsselijkheid niet wedergeeft!Ga naar voetnoot(*) |
|