Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedkundig overzigt, rakende Napoleon Buonaparte; door iemand, die hem sedert vijftien jaren van zeer nabij gekend heeft.(Vervolg en slot van bl. 262.)
Was napoleon buonaparte een deel zijner overwinningen verschuldigd aan den geringen prijs, welken hij op het menschenbloed stelde, hij was daaraan ook den invloed verpligt, dien hij gedurende vijftien jaren op de Mogendheden van Europa uitoefende. Verscheiden Vorsten, te zwak om hem te weerstaan, en getroffen door het gerucht zijner overwinningen, zochten zijne bescherming, om hunne staten te behouden, of ze terug te krijgen, na die verloren te hebben. De schrik, meer dan de staatkunde, was de wieg van het Rijnverbond. Zoo de troon te allen tijde eene plaats was, waarop de Vorsten van verlangen brandden zich neêr te zetten, het was voor napoleon bewaard, te bewijzen, dat dit niet altijd waar is. Het was niet dan bevende, dat vele Vorsten van Duitsch- | |
[pagina 304]
| |
land hun hoofd met de koninklijke wrong versierden. Zijne krijgsbedrijven oefenden niet enkel op vreemdelingen hunnen invloed, maar vooral ook op geheel Frankrijk. Generaals en Ministers, Magistraten en onderdanen, door zijnen voorbijgaanden glans verblind, gewenden zich ongevoelig om hem als hunnen meester te beschouwen. De groote gebeurtenis, van welke wij onlangs getuige zijn geweest, is het volkomenste bewijs, dat zijne kolossale grootheid met zijn krijgsgeluk te gelijk verdwijnen moest. Van het oogenblik af aan, dat hij ophield voorspoedig te zijn, werd hij in het openbaar gevoelen ingekort. Hoe het zij, had hij de rol kunnen perk stellen, die hij zich ontworpen had, hij zou door de nakomelingschap in de rij der grootste genieën geplaatst zijn. Het plan daartoe was hem aangewezen door eenen Kapitein van het 64ste Regiment. Zie hier den brief, dien hij van denzelven ontving, na de overwinning van Marengo: ‘Konsul! Welke grenzen wilt gij thans aan uwen roem stellen? Overwinnaar der eerste Mogendheden van Europa, wat ontbreekt u nog? een rijksstaf? hij zou de rots worden, waarop gij vroeg of laat verbrijzelde. Uw naam is gemaakt; bevestig uwe zegepralen! Konsul, geloof mij, ik ben uw vriend; vertrouw niets meer aan de uitkomsten: eene enkele groote daad, verheven en uwer waardig, kan het zegel zetten op uwen roem, den vrede geven aan Europa, en u vrienden maken in alle de deelen der wereld. Snel den wettigen erfgenaam des troons te gemoet; zeg hem: Sire, ik kom aan uwe handen den schepter hergeven der bourbons, van welken een afzigtig misdrijf uwe familie had beroofd. Ik breng hem u weder in al zijnen glans. De overwinning heeft een deel zijner wonden geheeld, en de wijsheid uwer regering zal het overige doen. Kom de rijen doorloopen eener armee van dapperen, die ik sedert lang tot de overwinning heb gevoerd, en die op nieuw bereid zijn voor den dienst van uwe Majesteit te sterven! Thans, Konsul, zoo de ware roem bekoorlijkheden voor u bezitte, zal dezelve uw deel worden. Een zuiver en ongemengd geluk valt u toe, en ik zal het streelend genoegen smaken, den eersten man zijner eeuwe met goederen en eereteekens overladen te zien.’ Deze brief was geteekend bost-montbrun, Kapitein | |
[pagina 305]
| |
bij het 64ste Regiment van Linie. Ik heb sedert vernomen, dat deze brave Franschman, deze ware vriend van buonaparte, te Austerlitz gesneuveld is. Zijne weduwe is nog te Parijs. Buonaparte zat, toen hij dezen brief ontving. Ik was alleen in zijne kamer, bezig om voor hem de bladen open te snijden eener nieuwe brochure over het muntwezen. Naauwelijks had hij den brief doorloopen, of hij stond eensklaps op: hij was sterk bewogen; en, zonder acht te slaan op mij, begon hij met groote schreden door de kamer te wandelen, zeggende: ‘Wat wil die Officier van mij? De ongelukkige bedenkt niet.... Houdt hij mij....? Ondertusschen, hij heeft gelijk .... ja, gelijk .... Goederen, eereposten.... onsterfelijk....’ Hij sprak dit woord tweemaal uit; vervolgens bleef hij staan voor het raam, dat gesloten was, en begon met zijne vingers op het glas te spelen, steeds tot zichzelven sprekende; maar toen kon ik de woorden niet onderscheiden, ik was te ver van hem. Een oogenblik daarna ging hij wederom zitten, en legde den brief onder een porfieren leeuwtje, dat op tafel stond. Hij vroeg mij de brochure, ik gaf ze hem; hij beproefde te lezen, maar hij wierp ze op tafel en ging naar het vuur. Een deurwaarder kwam cambaceres aankondigen, die op het oogenblik verscheen. Ik ging heen. Terstond daarna kreeg een kamerdienaar bevel, om het rijtuig van den Eersten Konsul te doen voorkomen: cambaceres en hij gingen naar beneden, en ik begaf mij weder in het kabinet. Mijne eerste zorg was, te zien, of de brief nog onder het porfier was. Tegen mijne verwachting, was hij er. Ik beefde door alle mijne leden. Nogtans, ik had den moed om hem te lezen en er een afschrift van te maken, niet zonder voorzorgen gebruikt te hebben om niet verrast te worden. Over dit voorval nadenkende, ben ik altijd overtuigd geweest, dat, zoo, op hetzelfde oogenblik dat hij dezen brief gelezen had, een welsprekend verdediger van de zaak der bourbons zich had vertoond, het ware gedaan geweest; lodewijk XVIII hernam den diadeem; buonaparte, met waardigheden en goederen overladen, nam plaats onder de eerste veldheeren der wereld, en Europa zou het verlies van tien millioenen menschen niet te betreuren hebben. Hetgeen mij in dit denkbeeld bevestigd heeft, is, dat de | |
[pagina 306]
| |
Eerste Konsul geene onderzoekingen te werk stelde tegen den Kapitein bost montbrun, dien hij in het kamp van Boulogne zelfs met het kruis versierde. Men zal misschien verbaasd zijn, dat buonaparte de onachtzaamheid zoo verre zou gedreven hebben, om eenen brief, zoo kostbaar als dien van den Kapitein, niet aan aller oogen te onttrekken. Ik vergeef deze aanmerking aan hen, die hem niet, zoo als ik, zijn nabij geweest. Ik kan hun zelfs verzekeren, dat weinige Vorsten beter een geheim hebben weten te bewaren, dan hij. Hij deelde zijne gedachten zeer zelden mede. Maar deze twee groote eigenschappen voor een' Vorst bezat hij in die uitstekende hoogte niet, dan wanneer hij zichzelv' bezat; en zeer dikwijls bragten hem de gebeurtenissen van den dag in het geval van niet weinige dingen te zeggen en te doen, die groote geheimen ontsluijerden. Niets bewijst deze waarheid beter, dan de zaak van den Baron van kolly, die ter dood gebragt werd, omdat hij gepoogd had den Prins van Asturië te ontvoeren, te Valençay bewaard. Het geheim verslag van dit komplot werd geheel verfrommeld gevonden in zijn' broekzak. In het kort, ik heb slechts éénen trek in het licht te stellen: deze alleen zal voldoen, om te bewijzen, dat het zeer mogelijk was, voor wie hem dagelijks zag en hem volstrekt geene verdenking baarde, om niet weinige geheimen te vermeesteren en zeer gewigtige geschriften te zien te krijgen. Het volgende stuk is lang aan mijne bescheidenheid overgeiaten. Sedert langen tijd ontwierp napoleon den oorlog tegen Spanje. Maar, alvorens dien te ondernemen, wilde hij zijne Ministers en Diplomaten raadplegen. Een hunner verzette zich met levendigheid tegen dezen oorlog, zoo onregtvaardig als onstaatkundig. ‘Gij zult mij dat in geschrifte geven,’ zeide de Monarch; ‘wees, bid ik u, zoo kort mogelijk.’ - ‘Sire, gij zuit gehoorzaamd worden; eene goede zaak heeft geene talrijke bewijzen noodig.’ Twee dagen daarna steide men hem het volgende stuk ter hand: ‘Sire! Uwe Majesteit heeft mij bevolen, Haar mijn gevoelen onder de oogen te brengen over het plan, om op den troon van Spanje eenen Prins te plaatsen uit uw huis. Ik zou meenen mij te onteeren voor de oogen van Europa en uwe Majesteit te verraden, zoo ik mij niet tegen | |
[pagina 307]
| |
dezen oorlog uitliet als een man, die noch met zijn geweten, noch met zijne pligten weet te makelen. De oorlog tegen Spanje is onregtvaardig, onstaatkundig, en strijdig met alle Goddelijke en menschelijke wetten. Hij is onregtvaardig, omdat wij van Spanje niets te vragen hebben, als zijnde steeds onze getrouwste bondgenoot. Hij is onstaatkundig, omdat hij het merk draagt der zucht naar veroveringen en vergrooting. De Mogendheden van het Noorden, Sire, hebben de oogen op u geslagen. Zij verwachten alles van uwe verkeerde maatregelen: naauwelijks zult gij dezen bloedigen worstelstrijd zijn ingetreden, of Engeland zal hen uit hunne verdooving rukken. Deze Mogendheid zal tegen u stellen en de regtvaardigheid harer manifesten en het gewigt van haar goud. De oorlog met Spanje is onstaatkundig, daarom dat hij het schiereiland voor de Britsche legers zal openzetten. Spanje, Sire, is geen overal open land. Het is omstuwd van sterke plaatsen, van bergengten, van ontoegankelijke rotsen, welken een handvol soldaten verdedigen kan. Cadix, deze zekere haven, vanwaar Engeland altijd naar verkiezing nieuwe bataljons op het vasteland zal werpen, zal alleen eene armee bezig houden. Vrees bovendien der verstramde dapperheid der Spaansche natie nieuwe veerkracht te geven: wij hebben maar al te veel voorbeelden, wat een wanhopig volk vermag, vechtende voor zijne haardsteden en voor zijnen Koning. Onze zegepralen gebieden ons geenszins te vergeten, dat deze zelfde natie, welke wij willen tot wanhoop brengen, Frankrijk, in de velden van Pavia, op den rand van zijnen ondergang bragt. De oorlog met Spanje is onregtvaardig en tegen de wetten, omdat het u niet toekomt, eenen Vorst van den troon zijner voorouderen te scheuren, die zich nooit onder de vijanden van uwe Majesteit schaarde. Er is u, Sire, eene regtvaardiger, edeler en uwer Majesteit meer waardige taak bewaard. Word de belangelooze bemiddelaar tusschen Zoon en Vader! Zoo karel IV, vermoeid van de beroeringen, die zijne laatste jaren drukken, ter gunste van zijnen Zoon afstand wil doen, en in uwe staten eene wijkplaats zoeken, reik hem uwe koninklijke en beschermende hand; bereid hem eene schuilplaats, eens gekroonden hoofds waardig; doe, in het kort, | |
[pagina 308]
| |
Europa zich herinneren, dat Frankrijk nog de vrijplaat der ongelukkige Koningen is! Uw Broeder is Koning van Napels. Reeds zijn de volken aan zijne regering gewend; zult gij hem aan hen ontrukken? Zult gij de vertooning geven, éénig in de Geschiedenis, van eenen Koning, nu op dezen troon, dan op genen? Dergelijke wankelingen vernederen de kroonen. Ten laatste, uwe Majesteit kan zich niet ontveinzen, dat, om eenen Prins van uw geslacht op den troon van Spanje te plaatsen, gij u noodwendig moet verzekeren van de geheele Koninklijke familie, die gij berooft. Karel IV, zijne Gemalin, ferdinand, zijne Broeders, zijne Ooms en hunne getrouwe dienaren, moeten in Frankrijk en gevangenissen en bewaarders vinden. Intusschen, wat zal Spanje doen, verontwaardigd zijnen Koning en zijne Prinsen naar de boeijen te zien slepen? Het zal zich wapenen van het eene einde des rijks tot het andere; de wanhoop en de verontwaardiging zullen van zijne bewoners even zoo vele soldaten maken, die gij zult hebben te bestrijden. De beweging zal zich aan de Souvereinen van het Noorden mededeelen. Door het ongeluk en vijftien jaren nederlagen geleerd, zullen zij zich eene andere taktiek vormen. In het kort, de Franschen, van het Noorden tot het Zuiden gedrongen, zullen u, na roemrijke nederlagen, de spijt over aten der onderneminge van eenen oorlog, zoo onregtvaardig, schuldig, en nutteloos voor den roem uwer Majesteit, als voor het geluk des Rijks.’ Met dit belangrijke stuk, waardig voor altijd den doorluchtigen Staatsman te vereeren, die de edele stoutheid had, hetzelve den oppermagtigsten Monarch zijner eeuwe aan te bieden; met dit stuk, zeg ik, zal ik dit Geschiedkundig Overzigt besluiten. Ik zou een grooter aantal anekdoten kunnen aan het licht brengen; maar het is mijn oogmerk niet, eene menigte lieden in moeite te brengen, achtenswaardig om hunne kunde en verdienste, welken een oogenblik van onwillekeurige, en van de omstandigheden misschien onafscheidelijke, verdwaling niet behoort uit eerambten en posten te verwijderen. Mij schiet slechts over, een portret des voormaligen Keizers der Franschen te schetsen. Geene gewaarwording van haat of van belang zal mijne pen besturen. Ik zal mijne kleu- | |
[pagina 309]
| |
ren uit de verschillende anekdoten ontleenen, die dit werkje vormen, benevens diegene, welke ik niet kan gemeenmaken Zoo de toetsen donker zijn, zoo het portret niet vleit, wie gij zijn moogt, beschuldig mij niet! Ik zal misschien van allen, die van buonaparte gesproken hebben, degene zijn, die hem het minst zal hebben mishandeld. Wat, helaas! te zeggen van eenen man, die aanleiding tot het volgend antwoord heeft kunnen geven? Men vroeg op zekeren dag aan den Heer b....t, die van Parijs terugkwam, hoe buonaparte voer. ‘Zeer wel, zeer wel; hij is dik en vet: hij vreet laurieren en zuipt bloed.’ Hoe het zij, ik heb mij gepijnigd om de toetsen te verzachten en eenige bevallige trekken voor hem te vinden; is het mijne schuld, zoo ik er niet toe heb kunnen geraken? Doch mij blijft de troost, te weten, dat de nakomelingschap niet meer verdedigers van hem zal vinden dan onze eeuw, voor zoo verre, namelijk, als men hem met de kleur der waarheid teekenen wil. Napoleon buonaparte was te gelijker tijd roemruchtig en misdadig: hij was zijne militaire zegepralen minder schuldig aan zijn genie, dan aan de Fransche dapperheid en de stroomen bloeds, die hij deed vlieten. Uitstekend veldheer in de overwinning, was hij de vreesachtigste der oorlogslieden in den terugtogt. Van het Kremlin kwam hij te Parijs, en liet, zonder medelijden, zonder wroeging, duizenden ongelukkigen achter, ter prooije aan verschrikkelijke rampen. Nooit stelde iemand zoo min prijs op het menschenleven. Zoo hij sommige door hem schuldig geachten ontzag, het was zijn persoonlijk belang, dat de genade voorschreef, die zijn mond uitsprak. Hij werd verteerd door hartstogten; of liever, hij had slechts éénen, waaraan alle de anderen zich vasthechtten: het was eene matelooze eerzucht, waarvan de jaarboeken der wereld geene voorbeelden opleveren; het was eene woede om van zich te doen spreken, even veel in welke betrekking. Aan deze woede heeft hij millioenen menschen, onnoemelijke schatten, en zichzelven opgeofferd. De magt en de glorie verkalkten zijne ziel. De dampen der grootheid bedekten voor hem de genoegens der zachte aandoeningen: ook had hij slechts hovelingen, en nooit eenen waarachtigen vriend, zelfs niet in zijne familie. Het voeren van een' hoogen toon zich ten regel stelsende, durf- | |
[pagina 310]
| |
de men nooit gelijk bij hem hebben, ten zij hij het wilde. Zoo hij een hof had, hij was het verpligt aan de eertitelen, die hij ruimschoots uitdeelde, en aan de behoefte, welke de menschen bezitten om zich te verrijken en opzien te maken. De volken waren voor hem, hetgeen de kudden voor den eigenaar zijn: hij rekende op de ligchamen en op de vacht. Het woord menschelijkheid had voor hem geenerlei zin, en zelfs was het hem onmogelijk, er eenen aan te hechten; zoo zeer had de volstrekte magt zijn hart vereelt. In het kort, zoo iets dezen treurig beroemden man kon regtvaardigen, en hem van den kant der Franschen eene vergiffenis waardig maken, door den Godsdienst bevolen, het is dat hij het werkstuk eens vertoornden Gods was, die er zich van bediende om Europa te straffen over deszelfs geheime misdaden. Zijn wij dan niet koningsgezinder dan de Koning zelf, of gestrenger dan de Godheid! Zoo de hand van God hem den vrede en het geluk vergunt op de rotsen van het eiland Elba, het is omdat hij in Zijne oogen niet zoo schuldig is als in de onze.Ga naar voetnoot(*)
vertaler. |
|