Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van de afscheids-representatie van Wattier - Ziesenis op den Amsterdamschen schouwburg, den 8sten van bloeimaand 1815.De beschaming van een vooroordeel, dat den Nederlandschen kunstroem tracht te verkleinen, is voor denzelven een waarachtige triomf; en alles, wat daartoe medewerkt, kan als een wezenlijk deel van den nationalen rijkdom aangemerkt worden. Ten hoogste belangrijk moest, derhalve, voor ieder, die eenigen prijs op nationalen kunstroem stelt, het oogenblik zijn, waarin wij de groote wattier-ziesenis voor de laatste maal ten tooneele zagen verschijnen. Het treurig besef, echter, dat zulke heerlijke en zeldzame talenten niet weder voor ons zouden schitteren, kon niet nalaten een' somberen indruk te verwekken; en, hoezeer wij het billijk vinden, dat zij, na eenen langdurigen arbeid, hare overige dagen in rust wenscht te genieten, had deze plegtigheid toch het voorkomen van een lijkfeest: het was alsof wij haar zagen sterven, en tevens de heerlijke gewrochten van hare kunst met haar zagen weggenomen, om voor altijd door het graf verzwolgen te worden. Minder bedroevend zou het misschien voor ons geweest zijn, wanneer wij bij hare laatste optrede ook slechts de laatste pogingen van een uitgeput kunstver- | |
[pagina 297]
| |
mogen gezien hadden; wanneer eene moeijelijke inspanning van nog overgeblevene krachten ons overtuigd had, dat een langere voortduur haren roem zou beneveld hebben: wij zouden ons met het vergankelijke van al het ondermaansche hebben moeten troosten. Thans, echter, hebben wij wattier in al hare kracht, in al hare grootheid, en... voor de laatste maal gezien! Het heeft het belangrijke van dien avond niet weinig vergroot, dat er niet dan oorspronkelijke voortbrengselen ten tooneele werdeN gevoerd; en de keuze van Maria van Lalain deed haar eere, en tevens der Natie regt wedervaren. Alles, wat tot vermindering van den Nederlandschen kunstroem uitgedacht kan worden, werd op de krachtigste wijze tegengesproken. Wij hebben gezien, welke heerlijke karakters de Nederlander weet te schilderen, en tot welk eenen hoogen graad de kunst van voorstelling die bij hem weet te verheffen. Waar een en ander zóó uitkomt, bestaat het onbetwistbaar regt, met alles, wat zich op kunstroem verheft, te wedijveren. Verre zouden wij hier in lof kunnen uitweiden, en altoos toch te weinig gezegd hebben. Het is onbetwistbaar, dat geene Natie iet voortreffelijkers kan daarstellen, dan wij bij het afscheid van wattierziesenis gezien hebben. De levendigst werkende verbeeldingskracht, het verhevenste genie, noch het stoutste penseel, kunnen een heerlijker ideaal van Nederlands Heldin lalain vormen, dan wij door haar hebben zien voorstellen. Die rijzige gestalte, dat sprekende gelaat, dat helder en zieldoordringend oog, die zoo na aan de volmaaktheid grenzende evenredigheid in alle deelen, die verbazende overgang in toonvallen, die buitengewone gemakkelijkheid in de bewegingen, zoo vaardig om alles uit te drukken, wat de ziel kan ondervinden, - dit alles bijeengenomen vormt het zeldzaamste geheel, dat misschien immer in de kunstwereld bewonderd is, en geeft aan de voorstelling eene waarheid, waardoor ons geen | |
[pagina 298]
| |
afbeeldsel der gebeurtenissen, maar de gebeurtenissen zelve vertegenwoordigd worden. De klanken der stem, hoe kunstig ook aangebragt, zijn niet in staat die uitwerking te weeg te brengen, welke de kunst van voorstelling doet bewonderen; alleen die wonderbare zamenstemming van zeggenskracht en gebarenspel, waardoor de kunst vergeten en de natuur als veredeld herboren wordt, heeft het uitsluitend voorregt, de algemeene bewondering op te wekken. Door deze zamenstemming wist ook wattier-ziesenis dat verbazend geheel daar te stellen, waarin de warmste vaderlandsliefde, de voorbeeldeloosste standvastigheid, het teederste moederlijk gevoel, de onwrikbaarste dapperheid, de echte Nederlandsche rondheid, en die zuivere kieschheid, welke het schoon geslacht op zulk eenen hoogen prijs doet stellen, om strijd uitblonken en elkander ondersteunden. Iedere beweging was door de waarheid gewijzigd, en strekte, om op een gezegde voor te bereiden, of daaraan meerder klem te geven, Haar toon, tegen estrelles, in het eerste bedrijf, gebezigd, was zoo overredend, dat ieder met innerlijk genoegen den ouden vurigen krijgsman aan de Heldin zag gehoorzamen. Elke regel tegen mondragon regtvaardigde volkomen den opstand van een mishandeld volk; en bij de woorden: ‘Spreek mij niet van mijn' zoon! Ik heb hem leeren sterven.’
was het gevoel van geleden onregt tot die hoogte gevoerd, dat zelfs de teederste moeder ook hier hare edele fierheid niet kon afkeuren; en bij de uitdruk. king: ‘dat ze alleen mijn' dienst erkenn'
Door 't smoren van 't besef, dat ik... een moeder ben!
was er zeker geen hart, dat al de waarde van hare opoffering niet gevoelde, en hare standvastige trouw aan het vaderland niet bewonderen moest. | |
[pagina 299]
| |
Met den regel: Elk kent Prins nassau's trouw: hij is geen Itaaljaan.
in het tweede bedrijf, scheen zij alles te doordringen. Over het algemeen heeft de ondervinding van eenige jaren, en zekere overeenkomst in omstandigheden, dien regel bijzonder doen opmerken; doch thans scheen dezelve eene voldingende 10frede op Vader willem, en tevens een vonnis tegen parma te omvatten. Hare weigering van het aanbod van parma, en al wat zij daarbij tegen mondragon zeide, was edel, groot, en vrij van alle snorkerij: ieder moest gevoelen, welk eene smart de edele, en op de deugd van zijnen meester vertrouwende, zendeling moest ondervinden. De strijd harer aandoeningen, inzonderheid bij het aanbod van estrelles, deed eene verwonderlijke uitwerking; en bij de nalezing van schier elken regel, dien zij heeft uitgesproken, kunnen wij ons deze zeldzame Vrouw in al hare grootheid voorstellen. Heerlijk blonk, in het tooneel met parma, in het derde bedrijf, de Nederlandsche rondheid tegen de Italiaansche loosheid uit. Breed zouden wij hierover kunnen uitweiden, zonder hare talenten volkomen regt te doen; en moeijelijk zou het te beslissen zijn, wat zij meer deed uitblinken, óf de gulle trouw, aan het Nederlandsch karakter, óf het kiesch gevoel, aan het schoon geslacht eigen. Hoe verbazend en hoe natuurlijk tevens was de overgang van moederlijke wanhoop tot onwrikbaren moed! (in het vierde bedrijf.) Hoe edel werkten hier de aandoeningen der ziel! Iedere uitdrukking, iedere beweging ademde gevoel, en omvatte de hoogstmogelijke verheffing van het ware schoon. Meesterlijk wist zich de kunst te verbergen, en bereikte daardoor den hoogsten trap van volmaking. De begoocheling was volkomen. Men zag niet meer wattier; men zag de onsterfelijke lalain in haren vollen luister. | |
[pagina 300]
| |
De triomf der Heldin, na den worstelstrijd van het moederlijk gevoel, was boven alle beschrijving; en de uitwerking van den regel: ‘En dat Farnese nooit mij heeft gedwee gezien!’
in het vijfde bedrijf, was hierdoor wegslepende en roerende: het genot, hierdoor te weeg gebragt, is voor den echten Nederlander onbetaalbaar. Hare vreugde over het grootmoedig gedrag van haren zoon schetste den schoonsten triomf der deugd met de levendigste kleuren. De invloed, dien dit op de rol van parma had, ontving den volkomensten glans der waarheid; en de regel: ‘Dit volk is vreeslijk, zelfs tot in zijn vrouwen toe!’
had hierdoor eene uitwerking, welke de verbeelding schier te boven gaat. Haar pleit voor het regt der Nederlanden, bij het slot van het stuk, was eenvoudig, edel en krachtig; het flaauwe twijfelen aan parma's opregtheid liet niets beleedigends over, door het kiesche gebarenspel, waarvan het verzeld ging; en de onopgesmukte Nederlandsche rondheid leverde het heerlijkst kontrast met den Italiaanschen hoogmoed op. ‘'k Ben zelf een Vorst, Heldin! mijn glorie laat niet toe,’ enz.
was alles, wat parma hierop, in zijn karakter, kon antwoerden. Niettegenstaande ons bestek te kort schiet, om den geheelen stroom der aandoeningen, door het uitmuntend spel van deze gadelooze Vrouw verwekt, hoe flaauw dan ook, te beschrijven, moeten wij hare kunstgenooten, die tot de uitvoering van dit stuk hebben medegewerkt, regt laten wedervaren. Zonder in bijzonderheden te treden, die anders wel verdienden opgemerkt te worden, kunnen wij volmondig zeggen, dat zij het treffendst geheel daargesteld, en, door eene ede- | |
[pagina 301]
| |
le zamenwerking, de waarschijnlijkheid ten top gevoerd hebben. Op de uitmuntende uitvoering van dit fraaije vaderlandsche gewrocht volgde eene Tooneelmatige Voorstelling, voor het afscheid van de groote wattier-ziesenis, door haren kunstgenoot westerman, te harer eere, opzettelijk vervaardigdGa naar voetnoot(*). De uitwerking daarvan was plegtig en aandoenlijk. Alle sujetten van het tooneel waren hierbij tegenwoordig; en het was treffend, de onderscheidene talenten ondereengemengd zich te zien vergaderen, om, met ontzegging van allen eigen lof, aan de uitstekendste derzelve hulde te bewijzen. De aanspraak van a. snoek, (in het karakter van den Schouwburg) tot haar gerigt, was eenvoudig en deftig; eene Aria, door majofsky (in het karakter van een' Priester der Schoone Kunsten) gezongen, en gepaste koorzangen, bragten het hunne aan de plegtigheid toe; maar boven beschrijving was de uitwerking van hare eigen aanspraak. De hoogstmogelijke verheffing van het kunstgevoel, in de voordragt ontwikkeld, deed allen tusschenstand en zamenwerking vergeten; wij hoorden alleen de onsterfelijke wattier. Hare gewaarwordingen schenen den Dichter bezield te hebben, en de verzen vloeiden, als onmiddelijk uit haar hart opwellende, van hare lippen. Hoe veel treffelijks wordt er niet door zulk eene edele zamenwerking geboren! Tot het laatste oogenblik bleef de groote Kunstenaresse zichzelve gelijk, gaf ons een treffend denkbeeld van dien hoogen stijl, waardoor zich de kunstgewrochten der Oudheid onderscheiden, en nam eindelijk de hoogste bewondering in hare verwijdering mede. Wij kunnen niet ontveinzen, dat wij gaarne hier den dans (beter voor andere plegtigheden geschikt) hadden | |
[pagina 302]
| |
willen ontberen, om nog iets tot haren lof, waarvan wij nimmer genoeg gezegd achten, te hooren; en niet weinig bevreemdt het ons, dat, tot heden, nog slechts twee vaderlandsche Dichters het hunne hiertoe hebben bijgebragtGa naar voetnoot(*). Immers, van wien kan men de waardering der kunst beter en billijker verwachten, dan van hare beoefenaars? Niet dat wij eenen stroom van loftuitingen voor haren roem noodig achten; maar alles, wat de talenten regt doet wedervaren, is een waarachtig genot voor hem, die er prijs op stelt. Wij moeten ons dan eindelijk het verlies van deze onschatbare Vrouw getroosten. Indien ooit het woord onnavolgbaar met grond gebezigd worde, is het wel te haren opzigte. Haar te willen navolgen, zoude eene zeer gewaagde poging zijn. Het is geene bijzondere wijze van zeggen, of van uitdrukking, waardoor zij zich onderscheidt; het is die wonderbare zamenstemming der bijzondere organen, waardoor zij in het geheim der kunst zoo diep is ingedrongen. De Natuur, zoo verscheiden in hare werkingen, geeft allen niet denzelfden aanleg, dezelfde kracht, of dezelfde middelen, om tot het hooge doel te geraken. Ieder raadplege zijnen natuurlijken aanleg, en zoeke in zijn eigen gevoel en in de natuur zelve het middel ter ontwikkeling! De ziel is de éénige bron, waaruit de kunst bij voortduring putten kan, en waaraan het zuiver en verfijnd vernuft de ware leiding weet te geven. Aangenaam is het ons geweest, te vernemen, dat de Koning, aan de uitmuntende talenten van deze gadelooze Vrouw regt doende, haar eene vereerende jaarwedde heeft toegelegd; en het doet tevens Directeuren van den Schouwburg eer, dat zij haar ook in hare afzon- | |
[pagina 303]
| |
dering de vruchten van veeljarige bewezen diensten aan den Schouwburg willen doen genieten. Wij moeten hier eindigen, met den hartelijken wensch, dat ook, met de vernieuwing van ons nationaal bestaan, de zucht bij ons opgewekt moge word en, om talenten in onzen eigen boezem aan te kweeken; dat de voorrang, zoo mild aan vreemden verkwist, den inlander te beurt valle; dat, door eene edele aanmoediging, de naijver opgewekt worde; en dat de Nederlanders in den rang der volken ook dien kunstroem niet ontberen, waarnaar zulke schitterende voorbeelden hun regt geven te dingen!
NB. Onder het afdrukken dezes ontvangen wij met den Kunst- en Letterbode, nevens een berigt van het afscheid van wattier-ziesenis, nog een verdienstelijk dichtstuk, door den Dichter loosjes te harer eere vervaardigd. |
|