longen niet alleen zeer verminderd, maar ook te gelijk de materies morbillosa, die, zoo als men zulks gewoon is in 't gemeene leven uit te drukken, op de longen valt, van dezelve afgebragt en op de huid gevestigd.
Zoodanig was de behandeling, wanneer de ziekte eenvoudig voorkwam, gelijk in verre de meeste gevallen plaats had. Ik zal hier nu laten volgen een en ander geval, waarin ik óf door de complicatie der ziekte met andere ongesteldheden, óf door bijzondere toevallen, genoodzaakt werd eene andere geneeswijze te volgen. Twee gevallen heb ik waargenomen, waar de congestie naar de longen, zelfs na de uitbotting der Mazelen, zoo sterk was, dat, terwijl de Mazelen in volle kracht en levendigheid stonden, ik genoodzaakt werd eene aderlating te bevelen, met het gelukkig gevolg, dat de congestie naar de longen werd gesolveerd, en de hoest, welke eene bloedspuwing dreigde te veroorzaken, bedaarde; terwijl echter, wel verre dat de Mazelen van de huid werden teruggedreven, dezelve mij voorkwamen eerder in roodheid toe te nemen. In het weede geval, waar ik om dezelfde reden eene aderlating moest in 't werk stellen, volgde onmiddellijk eene sterke neusbloeding, met vermindering niet alleen van de congestie naar de longen, maar ook van den aandrang van 't bloed naar de hersenen.
Het volgende geval verdient, naar mijn oordeel, opmerking. - Een jongetje van ongeveer zes jaar, van een zeer slap en zwak gestel, was reeds eenige dagen ziek geweest, had zwaar gehoest en koorts gehad, wanneer mijne hulp werd ingeroepen, den 5den of 6den dag der ziekte, en toen vond ik het lijdertje in eene zeer kommerlijke omstandigheid: de pols was zeer rad en zwak, de ademhaling bezwaarlijk, de hoest geweldig; hij lag in een algemeen klam zweet, was, volgens het verhaal der ouders, van tijd tot tijd buiten kennis, en had sinds een paar dagen sterke neusbloedingen gehad. Uit de heerschende epidemie, en uit eenige voorafgaande symptomata, kwam het mij niet