Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 159]
| |
Berigt nopens eenen brief, bijzonderheden, betrekkelijk den dood van den hertog van Enghien, bevattende.Onder het vernietigd Fransch bewind zijn vele gruwelen gepleegd, van welke het moeijelijk is de ware omstandigheden uit te vorschen. Tot deze soort behoort ook de heimelijke teregtstelling van den ongelukkigen Hertog van enghien. Elk, die in staat is, om aangaande dit en dergelijk voorval eenig narigt te geven, houde ik voor verpligt, om zulks, ten dienste der geschiedenis, te doen, met aanwijzing van zijne bron, opdat de beoefenaar der geschiedenis in staat zij, om te beoordeelen, of, in hoe verre, en op welke gronden, de verhaalde daadzaken geloof verdienen. Zoodanige opgave miste ik, onder andere, ongaarne bij het berigt nopens de gevangenneming en dood van den Hertog van Enghien, geplaatst in het Mengelwerk der Vaderlandsche Letteroefeningen voor 1814, No. XIII, bl. 646-653. Ik miste deze opgave met te meer leedwezen, uit hoofde van de overeenkomst van dit berigt, wat de hoofdbijzonderheden betreft, met een ander, mij reeds voor vier jaren bekend; en welke overeenkomst de geloofwaardigheid van beide berigten, daar zij toch ook weder genoegzaam blijken niet uit dezelfde bron gevloeid te zijn, niet weinig staaft; maar te gelijk de begeerte, om te weten, hoe men aan het eerste verhaal gekomen is, grootelijks opwekt. Ziet hier het verhaal, hetwelk mij bekend was, getrokken uit eenen particulieren brief, waaromtrent ik straks nader berigt zal geven. ‘Ik heb bij mijne dochter (NB. te Parijs, zoo als uit den ganschen zamenhang blijkt) een' Officier ontmoet, die bij dit afgrijselijk treurspel (den dood van den Hertog) tegenwoordig is geweest. Ik verhaal u hetzelve in alle deszelfs omstandigheden. De ongelukkige Hertog | |
[pagina 160]
| |
is des nachts ten 12 ure te Vincennes aangekomen. Men plaatste hem in den toren, zonder vuur. Het was koud en vochtig. Hij vroeg om vuur, en kreeg tot antwoord, dat hij zulks niet noodig had. “Ik zal iets dienen te eten, want sedert heden ochtend 5 ure heb ik niets gebruikt.” Daarop heeft men hem een weinig koud rundvleesch gebragt en eene flesch wijn, waarvan hij een enkel glas heeft gedronken, etende ook een klein stukje van het vleesch. De rest gaf hij aan zijne wacht, zeggende: “Gijl. moet ook wel honger hebben.” Kort daarop traden twee Gensd' armes de kamer in, die, beiden den Hertog bij den kraag aanvattende, zeiden: Volg mij! In deze houding moest hij een' hoogen en steilen trap afklimmen. Hij zeide: “Alzoo brengt gijl. mij naar mijn gevangenhok?” Gij zult het zien! Gekomen zijnde in de fortificatien, deed men hem in dezelven eenige passen voorwaarts gaan, wanneer hij voor zijne voeten een geopend graf zag, hetwelk hij met aandacht bezag. Een der Gensd' armes zeide tot hem: Dit is voor u! Hierop zijn zijne regters verschenen. De Generaal murat, Schoonbroeder van buonaparte, sprak hem aldus toe: Gij zijt ter dood veroordeeld, en zult, op staanden voet, uw vonnis ondergaan! “Ik hope toch dat men mij eenen biechtvader zal vergunnen, en mij den tijd geven, om mij ter dood te bereiden?” Neen! een booswicht, als gij, heeft geen' biechtvader noodig. Ga uwe zonden verzoenen in eene andere wereld, zoo er eene is! “Men zal mij toch ten minste de vrijheid vergunnen, om een enkel woord aan mijne vrouw te schrijven?” Neen! “Men geve mij eene schaar: ik wenschte haar eene lok van mijne haren te zenden.” Neen! gij zoudt er een ander gebruik van kunnen maken. “Rampzalige! waar hebt gij ooit gezien, dat een bourbon lafhartig genoeg was, om zichzelven om het leven te brengen?” Hierop verzocht hij aan een' Officier, die ter zijde van hem stond, om eene lok van zijn haar te willen afsnijden, en dezelve aan zijne vrouw te zen- | |
[pagina 161]
| |
den. (Hij had een geheim huwelijk aangegaan.) “Meld haar, dat ik, tot mijn jongste oogenblik, aan haar gedacht heb.” Hierop wilde men hem een' doek voor de oogen binden; waarop de Hertog zeide: “Ga terug! Ik weet te sterven! Gave God, dat dit het laatste bloed van mijn Geslacht zij, hetwelk vergoten wordt! Leert van een' bourbon te sterven! Soldaten, let op het bevel!” Hierop deed hij een kort gebed, en riep: “Vuur!” Van tien Gensd' armes hebben acht het geweer nedergeworpen. Daarop deed men oogenblikkelijk vier Mammelukken avanceren, die vuur gegeven hebben. Zij troffen hem niet goed, en men wierp hem, nog blijken van leven gevende, in het graf, zonder hem te ontkleeden. - De Gensd' armes, die geweigerd hebben om vuur te geven, zijn, één uur daarna, gefusilleerd.’ Dit verhaal staat in eenen brief, geschreven aan wijlen den vermaarden Utrechtschen Hoogleeraar r.m. van goens, en berust onder deszelfs Neef, den Heere d.f. van alphen, te Leiden, die, in den jare 1810 in de nabijheid dezer stad wonende, mij dezen brief toen reeds, als een diep geheim, liet lezen. De brief zelf is met eene vrouwenhand geschreven, en zonder naam; doch onder aan denzelven staat: ‘Gij kent mijnen naam. De voorzigtigheid gebiedt, om, in de nabijheid van den Rijn, de brieven niet te onderteekenen: getuige de Hertog van enghien en anderen!’ Hij is gedateerd uit Wilhelmsbad bij Hanau, en geschreven op het oogenblik, dat de Schrijfster uit Parijs terugkwam. Zij schijnt eene vrouw van rang te zijn. Althans zij verhaalt in het begin van den brief, dat zij toegang had gehad bij de Gravin de beauharnais, bij welke zij, onder andere, had ontmoet de montmorenci's, en zelfs de Keizerin: ook had zij dagelijks ontmoet Mevrouw de la valette, Hofdame van de Keizerin, en zijne Excellentie, haren Gemaal, ‘dien - voegt zij er bij - gij te Dresden gekend hebt, toen hij daar Envoyé van | |
[pagina 162]
| |
Frankrijk was.’ Ook blijkt, dat zij gedurende het proces van den Generaal moreau veel omgang had met deszelfs Echtgenoote. Hoe zeer het nu te bejammeren is, dat men haren naam niet weet, noch ook dien van den Officier, uit wiens mond zij dit verhaal had gehoord, komt het mij voor, dat het verhaal zelve geloof verdient, zoo wel om het crediet, hetwelk wijlen Prof. van goens aan hetzelve gegeven heeft, en kenbaar wordt uit de zorg, met welke hij dezen brief onder eene menigte van allerbelangrijkste geheime brieven, over staatkundige onderwerpen met personen van den eersten rang aan verschillende Hoven van Europa gewisseld, heeft bewaard, als om deszelfs overeenstemming in vele bijzonderheden met het berigt, in de Letteroefeningen geplaatst, welks inzender ik bij dezen uitnoodige, mede uit naam van den tegenwoordigen bezitter des briefs, om publiek te willen maken, hoe hij aan zijn berigt gekomen isGa naar voetnoot(*).
h.h. donker curtius. Arnhem, 16 Dec. 1814. |
|