door eene bijzondere voorzienigheid ontsnapte. Men moet bekennen, dat, zoo niets edelmoediger kon zijn dan het gedrag van den Schrijver van het Genie, niets ook in den eersten opslag onvoorzigtiger scheen: de uitkomst heeft bewezen, dat matiging hem niet vreemd was; maar hij begreep ongetwijfeld, dat men met buonaparte niets vorderde door zwijgen en toegevendheid, en dat men zulken man stont moest in de oogen zien.
Bij de lectuur van een artikel in de Mercure, (die toen den Heere de chateaubriand toebehoorde, maar die hij te dezer gelegenheid verloor) zwoer buonaparte, den Autheur op de trappen van zijnen troon te zullen doen ne ersabelen; gelukkig volbragt hij zulks niet. Het is zeker, dat deze man, die alles tartte, eene soort van eerbied, en zelfs eene zekere neiging, voor uitstekenden letterkundigen roem had. Den Schrijver van het Genie den natuurlijken dood niet willende aandoen, besloot hij hem zedelijk te doen sterven, pogende zijn vermogen te verwoesten.
Armand de chateaubriand werd te dezen tijde gevat op de kusten van Normandije, belast met orders van den Koning. De Autheur van het Genie deed te vergeefs wat hij kon, om zijnen Neef te redden. Buonaparte boette op den ongelukkigen armand den haat, dien hij zijnen naam toedroeg. De Heer de chateaubriand, die niet had kunnen verkrijgen zijnen Neef in de gevangenis te zien, volgde hem naar de vlakte van Grenelle, op den dag der volvoering van zijn vonnis; doch, een oogenblik te laat komende, vond hij hem doorschoten, en - een' slagershond bezig met zijne hersenen te verslinden! De éénige Broeder van den Heer de chateaubriand was reeds voor dezelfde zaak op het schavot gestorven.
De Voorzienigheid ten laatste den Dwingeland vernederende, en alles zijnen naderenden val aankondigende, maakte zich chateaubriand daarvoor gereed. Wij kunnen verzekeren, twee maanden vóór den