| |
Beiangrijk verslag der reize van Buonaparte, van zijn vertrek van Doulevent, den 28 maart, tot aan zijne inscheping te Frejus, den 29 april l.l.; nevens eenige wetenswaardige bijzonderheden, betreffende zijn laatste oponthoud te Fontainebleau, en zijn tegenwoordig verblijf te Porto-Ferrajo.
‘De Schrijver der Regence à Blois, een stukje, waarvan thans de vijfde uitgave in het Fransch bestaat, gaf sedert l'Itinéraire de Buonaparte uit. Hij heeft ten opschrift gekozen de woorden, welke de groote Man, den eersten Januarij, tot de leden van het Wetgevend Ligchaam rigtte: “Binnen drie maanden zullen wij den vrede hebben, of de vijand zal van ons grondgebied verjaagd, of ik zal niet meer zijn.” Om met de keuze tusschen deze drie onderstellingen niet verlegen te zijn, had men ze gaarne alle drie aangenomen!
Wij zullen onzen Lezers de schets dezer Itinéraire van Buonaparte voorleggen. Er ligt in de omwentelingen der rijken een veelvermogend belang in het oog der tijdgenooten, hetgeen voor de nakomelingschap geenszins verloren gaat. De val van buonaparte zal nog voor de toekomstige eeuwen een onderwerp van gesprek zijn.’
De veldtogt van 1814, den 27 Januarij te St. Dizier begonnen, werd den 26 Maart ter zelfde plaatse beslist door een gevecht, tegen het Observatie-korps geleverd, waarover de Generaal winzingerode het bevel voerde. De oorlog was met ongelijken uitslag gevoerd; maar het leger was uitgeput door gedurige gevechten, en nog meer door den honger, de ellende, de marschen en contra-marschen, waartoe een Hoofd het voortsleepte, dat, der fortuin de laatste voordeelen ontrukt hebbende, noch van zijne bewegingen, noch van zichzelven meer meester scheen.
| |
| |
Terwijl de Maarschalk oudinot den Generaal winzingerode in de rigting van Bar sur Ornain vervolgde, sloeg buonaparte, die, sedert vier dagen, het spoor des legers van den Prins van schwartzenberg te vergeefs zocht, den weg in naar Doulevent. Ondertusschen was dat leger den 23 de Aube overgestoken, en, na zich met dat van blucher vereenigd te hebben, rukte het op Parijs aan, en trok den 28 Meaux binnen. Buonaparte ontving deze bedroevende tijding te Doulevent; hij bragt den 29 zijn hoofdkwartier naar Troyes over; hij vertrok den 30 ten negen ure des morgens, kwam des avonds te Fontainebleau, en vernam des anderen daags, aan 't Cour de France, tusschen Essone en Villejuif, de kapitulatie van Parijs. Hij stond als door den donder getroffen. Tot zichzelven gekomen, zeide hij: ‘Ik had liever gewild, dat men mij het hart met een dolk had doorstoken. ô, Die laaghartigen!’ voegde hij er bij, de Parijzenaars bedoelende; ‘zij zullen het mij betalen!’ En hij verweet zich twee groote misslagen; de eene, dat hij Berlijn niet had verbrand; en de andere, dat hij het Weenen niet had gedaan. Hij begreep zeker, dat de verbranding dezer twee hoofdsteden die van Parijs zou ten gevolge gehad hebben, en hij beschouwde deze misdaad als zijne eenige en laatste toevlugt.
Het kruidmagazijn van Grenelle bevatte veertigduizend ponden los buskruid, vijf millioenen patronen, vijf-en-twintig duizend kardoezen met kogels, drieduizend geladen bomben, en eene groote menigte vuurwerken. Men herinnert zich de ontzettende uitwerkselen, welke, in 1794, de uitbarsting voortbragt van dit magazijn, dat toen slechts achtduizend ponden buskruid bevatte. Buonaparte gaf bevel om het te doen springen, nu het, honderdmaal sterker, Parijs gansch en al zou verwoest hebben. Dit was het laatste bedrijf, waardoor de Dwingeland de wereld wilde verbazen. De order werd door eenen Kolonel gebragt aan den Heer de lescourt, directeur van het magazijn. Deze brave Majoor van de Artillerij verdient lof, niet omdat hij weigerde zoodanig bevel te volvoeren, (de Heer de lescourt was mensch!) maar om de koelbloedigheid en wijsheid, die zijn gedrag bestuurden. Keizer alexander wilde hem zelf daarmede gelukwenschen, en versierde hem met de Orde van St. Andries van de tweede klasse.
| |
| |
Buonaparte kwam te Fontainebleau den 31 des morgens. Den 1 April gaf hij een bulletin in het licht, waarin men las: ‘De bezetting der hoofdstad door den vijand is een ongeluk, dat het hart van Z.M. diep bedroeft, maar waarover men zich niet moet verontrusten.’ Het was sedert lang een verspreid gevoelen, dat Parijs moest verwoest worden, het zij door den vijand, het zij door buonaparte zelven. Deze besloot, slag te leveren onder deszelfs muren. Hij bragt zijn leger te Essone bijeen; hij was bezig eene aanspraak te houden aan de oude garde, toen hij, den 3 April, de tijding ontving van zijne vervallen-verklaring, des vorigen daags uitgesproken. Door dezen onverwachten slag getroffen, stelde hij zijn vertrek uit. Den 4den teekende de Maarschalk marmont zijne adhefie (betuiging van verkleefdheid) aan de verrigtingen van het provisioneel bewind, en sloot eene kapitulatie met den Prins van schwartzenberg. Buonaparte gaf zijner woede lucht in eene dagorder, tegen den Hertog van raguza en den Senaat gerigt; maar, wel verre van in deze magtelooze woede te deelen, hoorden de andere Maarschalken mede naar de stem des vaderlands. Bij eene heerschouw van den 4 April, sprak de Maarschalk ney het woord afstand uit; buonaparte veinsde het niet te hooren. Maar, toen de revue ten einde was, volgde hem dezelfde Maarschalk in zijn kabinet, en vroeg hem, of hij onderrigt was van de gebeurtenissen te Parijs. Buonaparte veinsde ze niet te weten. ‘Sire, gij moet afstand doen; het is de wensch van Frankrijk.’ - ‘Is het het gevoelen der Generaals?’ - ‘Ja, Sire.’ - ‘Is het de wensch des legers?’ - ‘Ja, Sire.’ Op dit
oogenblik treedt de Maarschalk lefebvre binnen. ‘Gij zijt verloren,’ zegt hij; ‘gij hebt naar geenen uwer dienaren willen hooren: de Senaat heeft uwe ontzetting uitgesproken.’ - ‘Sire,’ zegt de Maarschalk, Hertog van tarente, ‘ik ben u tot het laatste oogenblik toe getrouw geweest.’ Buonaparte schreide, en teekende de akte van afstand ten behoeve van zijnen zoon. Hij schreef aan Keizer alexander, en herinnerde hem, dat hij zijn vriend was geweest. Maar alexander had verklaard, dat hij noch met buonaparte, noch met eenig lid zijner famille zou handelen, en dat hij den wensch der Fransche natie naar de herstelling der bourbons vervullen zou.
| |
| |
Terwijl hij den uitslag der onderhandelinge bij de verbonden Souvereinen verbeldde, vertoonde zich buonaparte op de parade. Zijn gezigt was bleek en geheel ontsteld; stuipachtige trekkingen bewogen zijne lippen. Hij kon niet spreken. Eenige kreten van: leve de Keizer! lieten zich hooren uit de gelederon; maar zij klonken zoo somber als op een lijkfeest. Na eenige minuten haastte zich buonaparte terug te keeren. Hij ontwierp, en deed door den Hertog van bassano contrasigneren, een plan, bestaande om met twintigduizend man te vertrekken, ten einde zich met Prins eugenius in Italië te vereemgen. Hij liet vervolgens den Hertog van reggio roepen. ‘Zullen de troepen volgen?’ - ‘Neen, Sire! gij hebt afstand gedaan.’ - ‘Maar ik heb afstand gedaan op zekere voorwaarden.’ - ‘De soldaten kennen die wijzigingen niet; zij zijn van meening, dat gij hen niet meer kunt bevelen.’ - ‘Van dien kant is dus alles afgedaan; laat ons tijding van Parijs wachten.’
De onderhandelaars, welken hij daarheen gezonden had, kwamen den 5 April, ten elf ure des avonds, terug. De Maarschalk ney trad eerst binnen. ‘Zijt gij geslaagd?’ - ‘Ten deele, Sire; maar niet ten opzigte van het regentschap: de omwentelingen gaan nooit achterwaarts; deze heeft haren loop genomen; het is te laat; morgen zal de Senaat de bourbons erkennen.’ - ‘Waar zal ik met mijne samilie kunnen leven?’ - ‘Waar uwe Majesteit zal willen; bij voorbeeld op het eiland Elba, met zes millioenen inkomen.’ - ‘Zes millioenen! het is veel, daar ik niet meer ben dan een eenvoudig soldaat. Ik zie wel, dat men moet berusten;’ en hij zweeg. Den avond des zelsden dags, ten half twaalf ure, schreef de Maarschalk ney aan den Prins van benevent, voorzitter van het provisioneel bewind: ‘De Keizer, overtuigd van den hagchelijken toestand, waarin hij Frankrijk geplaatst heeft, en van de onmogelijkheid, waarin hij zich bevindt, om het zelf te redden, scheen te berusten, en in den geheelen afstand zonder eenig beding toe te stemmen,’ enz. Maar, in spijt zijner schijnbare berusting, stelde buonaparte het uit, om de akte van afstand te teekenen. Den 6den vroeg hij tijd tot den 7den. Den 7den ontving hij van maria louiza eenen brief, die een' straal van hoop voor zijne oogen deed schitteren. Hij riep den bijstand van den Keizer, zijnen schoonvader, in, zich
| |
| |
onderwerpende aan alwat deze zou willen. Maar de Keizer van Oostenrijk antwoordde, dat deze beloften van onderwerping te laat kwamen. Ten laatste, volstrekt geen voorwendsel meer hebbende om zijnen afstand uit te stellen, teekende buonaparte de akte daarvan den 11 April, en deszelfden daags werd ook zijn verbond met de geallieerde Mogendheden gesloten.
Gedurende de tien dagen, die zijn vertrek van Fontainebleau nog voorafgingen, deed buonaparte onderscheiden vorderingen. Het was niet meer de gebiedende eisch van steden, gewesten, koningrijken: buonaparte, ontzet zijnde, bepaalde zich tot het reclameren van meubelen, boeken, en den voorraad van wijn in de kelders van St. Cloud. Men heeft gemeend, dat deze vragen, iederen dag vernieuwd, voorwendsels waren, waarvan hij zich bediende om zijn vertrek te doen uitstellen, hopende steeds op eenige beweging te zijnen voordeele.
Ontevreden over zijn lot, over de menschen en uitkomsten, dursde hij zelfs het leger beschuldigen, waaraan hij zijne verheffing, zijne magt en zijnen roem was verschuldigd geweest. ‘Het leger,’ zeide hij, ‘heeft zich onteerd; ik wil het niet meer; het is niet waardig onder mijn bevel te staan.’ - ‘Sire,’ antwoordde met eene edele vastheid de Generaal dulauloy, ‘dat leger heeft voor u tot den laatsten snik gevochten, en, zoo het alles verliest, ach! laat het ten minste de eer.’ - ‘Ik spreek niet van de artillerij der garde,’ hernam buonaparte. - ‘Het is niet alleen van haar,’ vervolgde de Generaal, ‘het is zelfs niet alleen van de garde, het is van het geheele leger en van ieder korps, dat ik wil spreken. Zoo vele Generaals, hier tegenwoordig, vragen het u met mij:officiers en soldaten, allen en overal, hebben zij niet gewedijverd in opoffering voor u? Zijn niet allen met dezelfde gehoorzaamheid voor uwe zaak gevallen?’ Buonaparte antwoordde niets.
Hij wachtte gedurende verscheiden dagen maria louiza; hij zond haar meermalen te gemoet. In zijne verwachting bedrogen, ziende alle zijne hoop verijdeld, besloot hij eindelijk het paleis van Fontainebleau te verlaten, en zich op weg te begeven naar het eiland Elba. Maar, alvorens te vertrekken, wilde hij tot de troepen der oude garde, die bij hem gebleven waren, spreken. ‘De verbonden Mogendheden heb- | |
| |
ben,’ zeide hij, ‘geheel Europa tegen mij gewapend; een deel des legers heeft zijne pligten verzaakt, en Frankrijk is voor bijzondere belangen bezweken. Zijt getrouw aan den nieuwen Souverein, dien Frankrijk zich gekozen heeft; verlaat dat Frankrijk niet, te lang reeds ongelukkig.’ (En door wien!!!) ‘Ik zou kunnen sterven; niets ware mij gemakkelijker: maar neen; ik zal altijd den weg der eere volgen: ik zal onze verrigtingen beschrijven.’ Hij omhelsde den Generaal petit; hij omhelsde eenen adelaar, en zeide vaarwel aan de dapperen, die hem omringden. Maar welk belang kon hun inboezemen een man, die, na millioenen slagtoffers aan zijne wreede eerzucht gebragt te hebben, (volgens de uitdrukking van een' der Maarschalken) niet als soldaat had weten te sterven: die, in den tijd van twintig jaren, twintigmaal die oude garde vernieuwd had, onlangs geheel door hem verlaten in de woestijnen van Rusland, en tot welke hij zijn vaarwel rigtte, even of er geen enkel man was verloren geraakt! - Buonaparte vertrok van Fontainebleau den 20 April, ten 11 ure des morgens, met zestig postpaarden en vijftien rijtuigen; vier Officieren van zijn Huis vergezelden hem, benevens vier Kommissarissen van de verbonden Mogendheden: Graaf schouwalow voor Rusland; de Generaal köller voor Oostenrijk; de Kolonel
campbell voor Engeland, en de Graaf van walburg truchsels voor Pruissen. In het rijtuig stappende, stort te buonaparte eenige tranen. Hij had over de ongelukken van Frankrijk, die zijn werk waren, nimmer geweend. Met de Geallieerden handelende, hield hij zich uitsluitender wijze met zichzelven alleen en zijne samilie bezig, en had het leger aan zichzelve overgelaten.
Buonaparte werd noch door constant, zijnen eersten kamerdienaar, die ziek was, noch door zijnen Mammeluk gevolgd, die, sedert zestien jaar, hem nooit verlaten had. Men verhaalt, dat, op de tijding van de onttrooning, roustan bij zijnen meester binnentrad, gewapend met een' pook, en tot hem zeide: ‘Sire! hier ben ik, ter uitvoering van uwe laatste bevelen. Zoo, hetgeen ik hoor, waar is, hebt gij slechts ééne partij te kiezen.’ En te gelijker tijd vertoonde hij hem den pook. Buonaparte dankte hem voor zijnen ijver, en vond, dat roustan dien al te ver dreef. ‘Sire!’ hernam de Mammeluk, ‘de moed ontbreekt
| |
| |
u;’ en hij ging veront waardigd been, zeggende dat hij zichzeiven reeds te lang aan een' laaghartige gewijd had.
Buonaparte kwam ten 5 ure des avonds te Montargis. De garde te voet, die zich daar gekantonneerd bevond, was onder de wapenen. Zij eerbiedigde het ongeluk, zweeg, en gaf niet het minste teeken van goed- of afkeuring. Op het slot van Briare aangekomen, liet buonaparte den Maire roepen, en zeide tot hem: ‘Ik ben bedrogen door allen, die mij omringden. Ik had geen denkbeeld van het honderdste gedeelte der ongelukken van Frankrijk, en, ze vernemende, verwonder ik mij niet weinig, zoo lang te zijn staande gebleven.’
Den 21sten kwam hij te Nevers; afdeelingen van de garde waren hem hier vooruit. De stad was vol andere troepen, en er waren tweehonderd stukken geschut. Buonaparte vroeg naar den Prefect, den Maire, en het Hoofd der Gendarmerie. ‘De bevolking uwer stad,’ zeide hij tegen den Maire, ‘schijnt mij zeer verminderd; wat is daarvan de reden?’ De Maire antwoordde: ‘De Conseriptie.’ Op dit oogenblik hoorde men buiten gedruisch, en zelfs eenige kreten van: leve de Keizer! Buonaparte vroeg, wat dat was. ‘Het is niets,’ antwoordde de Officier der Gendarmerie; ‘het is slechts kanaije.’ - ‘Hoedanig is de geest uwer stad?’ vroeg buonaparte. - ‘Men is er vriend der wetten,’ antwoordde de Maire. - ‘Gij zijt nere mannen,’ hernam de Exkeizer.
Den 22, tegen elf ure des morgens, kwam hij te Moulins. Zijn rijtuig was welhaast omringd door lieden uit het volk, die de witte kokarde droegen. ‘Groet den Keizer,’ zeiden verscheiden kurassiers van het escorte; en eenige kreten lieten zich hooren. ‘Kijkt,’ hernam eene stem, ‘die lieden dragen de witte kokarde, en zij roepen: leve de Keizer!’ - ‘Zijt gij niet te vreden,’ was het antwoord der aanschouwers; ‘wel nu! leve Koning Lodewijk XVIII!’
De Kardinaal fesch en Mevrouw laetitia buonaparte, zijne zuster, wie de gebeurtenissen in het klooster de Pradines hadden bijeengebragt, zonden hunnen aalmoezenier naar Roanne, om er den Exkeizer te begroeten. Deze zendeling werd met onverschilligheid gehoord. ‘Ik dacht, dat ze reeds voorbij waren,’ zeide buonaparte; ‘nemen ze den weg naar Genua, of naar den berg Cenis?’
| |
| |
Hij deed den Maire komen, en zeide tegen hem: ‘Zoo ik slechts veertien maal daags verraden was, ik zou nog op den troon zitten;’ en, terwijl alles op deze wereld voor hem voorbij ging, beschouwde hij de voorbijgangers op de straat: zijne houding was afgetrekken, en hij nam elk oogenblik snuif.
Hij vertrok van Roanne den 23 April, gebruikte het avondeten alleen in het posthuis van Latour, bij Lyon, sprak op een knorrigen toon van de vier Kommissarissen, die te lang aan tafel zaten, ging naar buiten, en vervolgde alleen zijnen weg. Het was negen ure des avonds. De Heer tillon, Pastoor te Dardilly-Latour, was hem gevolgd; toen hij hem ingehaald had, zeide buonaparte: ‘Heeft uwe parochie geleden?’ - ‘Ja, Sire; zij is verpletterd door requisitiën.’ - ‘Dit zijn de onontwijkbare gevolgen van den oorlog. Mijnheer de Pastoor,’ voegde hij er bij, naar den hemel ziende, ‘voorheen kende ik den naam der sterren; ik heb ze allen vergeten. Weet gij, welke die is?’ - ‘Ik heb het nooit geweten, Sire!’ En hier eindigde het gesprek.
Denzelsden dag, 23 April, kwam buonaparte door Lyon, des avonds ten tien ure. De postpaarden wachtten hem in de voorstad Guillotiere. Hij liet al de brochures koopen, die sedert 1 April in het licht gekomen waren; deze verzameling kostte elfhonderd franks, daaronder begrepen de Bijbel van sacy in 32 deelen, en eene verhandeling over de Botanie. De beoefening van den godsdienst en die der natuur moesten voor hem het aantrekkelijke der nieuwheid hebben. Diocletiaan kweekte salade, om het rijk zuchtende; buonaparte wilde zich door een herbarium onttrekken aan de pijnlijke gedachte aan zijnen val en aan de toekomst.
Men wist van zijnen doortogt te Lyon slechts 's anderen daags. Hij hield om te ontbijten stil aan het tolhuis van Roussillon, een gehuchtje, gelegen op de oevers van de Rhone. Hij plaatste zich aan het venster, en sprak tot de menigte, voor de herberg te zaam gevloeid. - ‘Ik stijg,’ zeide hij, ‘zonder spijt van den troon, omdat ik het geluk der Franschen niet meer kan uitmaken.’ (Hoe had hij het tot hiertoe gedaan!) ‘Het geluk mijner volken is altijd het voorwerp mijner vurigste wenschen geweest.’ (Wie zou het
| |
| |
gedacht hebben?) ‘Ik had groote ontwerpen voor het geluk van Frankrijk gevormd.’ (Bestonden ze in de uitputting zijner bevolking en zijner geldmiddelen, in het vernielen zijns legers, zijner zeemagt, zijner koloniën, zijnes koophandels, enz.?) ‘Maar het verraad mijner vijanden heeft den uitslag verhinderd.’ Eenige kreten van: leve de Keizer! deden zich hooren na deze aanspraak, welker belagchelijkheid hare onbeschaamdheid doet vergeten. Buonaparte liet den Maire komen, en vroeg naar tijdingen van het leger in het Zuiden, onder bevel van den Maarschalk augereau. Hij was sedert den 20 Maart zonder gemeenschap met hetzelve geweest.
Sedert eene maand was de Maarschalk te Valence, toen hij berigt kreeg van den op handen zijnde doortogt van den Exkeizer. Den 24 had hij eene zamenkomst met hem. ‘Gij hebt mij verraden,’ zeide buonaparte, hem naderende; ‘ik heb uwe proclamatie in mijn' zak.’ - ‘Sire, gij zijt het, die Frankrijk en het leger verraden hebt, een en ander opofferende aan eene zinnelooze eerzucht.’ - Buonaparte trok Valence in het rijtuig door, en kwam den avond des zelfden dags te Montelimar. Hij deed den Onderpresect komen, en vroeg hem, of er vele witte kokarden waren, en wat men van hem dacht. Hij vertrok ten negen ure des avonds. Eenige kreten van: leve de Keizer! werden door die van: leve de Koning! verdoofd.
Hier verandert het tooneel; buonaparte zal niet meer noodig hebben te vragen, wat men van hem denkt. Den 24sten, ten elf ure des avonds, komt hij in de kleine stad Donzere. De straten waren verlicht; de inwoners vierden het feest der Herstelling. Zoodra zij het rijtuig van den vlugtenden Dwingeland ontdekken, schreeuwen ze: leven de Bourbons! leve Lodewijk XVIII! weg met den Dwingeland! weg met den slagter onzer kinderen! Buonaparte, bevende, vroeg den naam dezer gemeente, en deed er aanteekening van houden.
Den 25 April kwam hij, ten zes ure des morgens, voor Avignon aan. Het geweld moest hem beschermen tegen de menigte, die geneigd scheen het tot het uiterste te drijven. Reeds sloeg een man de hand aan den ring van het portier. Een knecht van napoleon, op den bok zittende, wilde zijne sabel trekken, om zijnen meester te verdedigen. ‘Ongelukkige!’ zeide hem de Officier, die de bedekking kom- | |
| |
mandeerde, ‘verroer u niet;’ en dit zeggende, verwijderde hij den man, die het portier vasthield. Buonaparte riep zijnen domestiek drie malen toe, zich stil te houden; de soldaten slaagden in de menigte te verwijderen, het rijtuig los te krijgen, en de officier beval den postiljon in vollen ren te vertrekken. Buonaparte had slechts den tijd om te roepen: ‘Wel verpligt!’ Zoo hij des vorigen daags Avignon ware doorgetrokken, zou het onmogelijk zijn geweest, hem aan eene menigte boeren te ontrukken, die, na hem gedurende twee dagen te vergeefs gewacht te hebben, zich verstrooid hadden.
Buonaparte's doortogt te Orgon was nog gevaalijker. De inwoners, aan hun hoofd hebbende eenen burger, met name durel, en met zich slepende een strooman, verbeeldende den Exkeizer, deden zijn rijtuig stilhouden, bonden den strooman aan een' boom, en gaven buonaparte het vreemde schouwspel van zich in beeldtems te zien ophangen en doodschieten. De Abt fitruggi, Secretaris van den Kardinaal gabrielli, getuige van dit tooneel, hetgeen onder de vensters des Kardinaals plaats had, heeft het in deze bewoordingen beschreven: ‘Buonaparte moest te Orgon ontbijten, en kon het niet: allen schreeuwen: de dood aan den Dwingeland! leve de Koning! Men verbrandt in zijne tegenwoordigheid zijne beeldtenis. Men vertoont hem anderen, wier boezem door slagen is verscheurd, en die met bloed bemorst zijn. Eenigen klimmen bij zijn rijtuig op, en houden hem de vuist toe, roepende: sterf, Tiran! Eenige vrouwen, met steenen gewapend, schreeuwen: geef mij mijn' zoon weder! Andere vrouwen zeggen: Tiran! roep: leve de Koning! en hij heeft het geroepen, terwijl een van zijn volk het geweigerd heeft. Welke tooneelen! welke ijsselijkheden! welke stof van nadenken! Dit schouwspel mishaagde mij; het scheen mij weinig overeenkomstig met de eer, met de menschelijkheid, met den godsdienst. Voor mij, ik zou hem gaarne met mijn ligchaam tot een bolwerk verstrekt hebben. Hij is gevallen; dit moet genoeg zijn.’ Met deze edelmoedige gevoelens drukte zich een slagtoffer der dwingelandije uit, een dienaar van het Evangelie: maar buonaparte moest eindelijk, bij het verlaten des verlosten Frankrijks, de gevoelens kennen, welke hij er in alle harten achterliet.
Door schrik getroffen, hield hij het voorzigtig zich te ver- | |
| |
mommen; eenige uren van Orgon leende hij het kostuum van een Oostenrijksch offieier, verliet zijn rijtuig, besteeg een hit, reed eenige posten met lossen teugel, door een enkelen bediende gevolgd, en kwam, zonder zich op te houden, aan de herberg van la Calade, twee uren van Aix. ‘Ik ben,’ zeide hij, ‘een officier van de bedekking. Dat men het middagmaal bereide voor Keizer napoleon en zijn gevolg!’ - ‘Het zou mij wel aan mijn hart gaan,’ antwoordde de herbergierster, ‘het middagmaal te bereiden voor zulken monster. Ik wenschte hem levend te zien villen, voor al het bloed, dat hij vergoten heeft.’ Terwijl buonaparte te post reed, werd een kourier, met name vernet, die zijne plaats in het rijtuig bekleedde, met vervloekingen overladen. Te Lambesc en St. Cannat werden steenen te gelijk met de scheldwoorden geworpen, en bij de aankomst te la Calade waren de glazen van het rijtuig aan stukken. De Kommissarissen vonden napoleon hier met het hoofd op beide handen leunende, en het aangezigt met tranen besproeid. ‘Men staat bepaaldelijk naar mijn leven,’ zeide hij. ‘De meesteres van de herberg, die mij niet kende, heeft mij verklaard, dat de Keizer als een schelm werd vervloekt, en dat men hem alleen zou inschepen om hem te verdrinken.’ Hij weigerde zich aan tafel te zetten, wilde niets drinken noch eten, hoe men hem drong; maar hij liet brood en water uit zijn rijtuig halen, dat hij met gretigheid gebruikte.
Men was slechts twee uren van Aix; men wachtte den nacht af, om de reis voort te zetten. Op de uitnoodiging der Kommissarissen, stelden de Onderpresect, de Maire van Aix en zijne adjuncten zich aan het hoofd der nationale garde, eenige afdeelingen linietroepen en de gendarmerie. De nacht was donker, het weder koud; de noordwestewind woei met geweld. Verscheiden nieuwsgierigen, van dieven-lantaarns voorzien, dezelve naar buonaparte toedraaijende op het oogenblik dat hij van la Calade vertrok, bevond zich zijn gezigt van tijd tot tijd verlicht, en, om zoo te spreken, ontscheurd aan de duisternis, waarin hij te vergeefs de vrees zocht te bedekken, die hem vervulde. Het was half een. De trein kwam ten twee ure des morgens voor de poorten van Aix. Men wisselde van paarden, en buonaparte trok langs de muren der stad onder het geroep van: leve de
| |
| |
Koning! Ten vier ure des morgens hield de trein stil op de grenzen van het departement, bij eene herberg, genaamd in Grande Fougere. Buonaparte had zijn kostuum van Oostenrijksch officier niet afgelegd; hij had een kasket op het hoofd. ‘Gij zoudt mij onder dit kostuum niet herkend hebben,’ zeide hij tegen den Onderprefect van Aix: ‘Deze Heeren (wijzende op de Kommissarissen) hebben het mij doen aannemen, het noodig oordeelende voor mijne veiligheid. Van Avignon tot hiertoe ben ik beschimpt en uitgejouwd, en heb veel gevaar geloopen. Zoo lang ik in Frankrijk ben, heb ik geen goed bataljon Provencalen gehad; zij deugen tot niets, dan schreeuwen. De Gasconjers zijn snoevers, maar zij zijn braaf.’ Hij vroeg vervolgens, of men de octrooijen en Droits-réunis wél betaalde; of er vele Engelschen te Marseille waren, enz. Hij voegde er bij: ‘Zeg aan uwe Provençalen, dat de Keizer zeer te onvreden over hen is. Gij zult mij uwe gendarmes laten: hunne paarden zullen vermoeid zijn; maar paarden moeten soms wel achttien of twintig uren gaans op een dag afleggen. St. Maximin (de eerste stad, waar buonaparte moest doorkomen) heeft eene bevolking van tweeduizend zielen, en men moet dat geschreeuw vermijden.’
Tusschen Tourves en Brignoles deden de verwenschingen der boeren, uit de naburige gemeenten toegeschoten, de vernieuwing der tooneelen van Orgon vreezen. De angst van buonaparte was niet te verdrijven door de tegenwoordigheid van een detachement van tweehonderd man, die hem op den weg vergezelden. Schoon het middagmaal te Brignoles besteld was, reed men deze stad spoorslags door. Twaalf gendarmes openden den trein in vollen draf; en kouriers, die voorafgingen, hadden last het gerucht te verspreiden, dat buonaparte zijnen weg had genomen over Aups, dat hij des vorigen daags te Luc was aangekomen, en dat in de rijtuigen niet anders dan de vreemde Kommissarissen zaten.
De Prinses borghese wachtte haren broeder af op het slot van Bouillidou, bij Luc; zij bragt den avond met hem door. Duizend man voetvolk en vijfhonderd Oostenrijksche ruiters rukten aan, om zijne inscheping te Saint-Tropez te dekken. Maar de slechtheid der wegen het geleide belettende zich naar die haven te begeven, kregen de troepen en vaartuigen orde zich op Frejus te rigten, waar buonapar- | |
| |
te den 27 April aankwam. De Prefect van Var kwam hem hier opzoeken. ‘Is dat,’ riep de Exkeizer, ‘de opstand in massa, dien gij mij hadt aangekondigd?’ De Maire, die er bij was, zeide: ‘Uwe grootste vijanden waren de Conscriptie en de Droits-réunis.’ Buonaparte, weer gerust gesteld door de stilte, die in de stad heerschte, antwoordde den Maire: ‘Het spijt mij, dat Frejus in Provençe ligt, en dat ik nog niets voor u heb kunnen doen; maar ik hoop, dat ik binnen weinige maanden u zal kunnen schadeloos stellen.’ Hij wandelde met levendigheid door zijne kamer, en zag van tijd tot tijd aan het venster naar het zeilen der sregatten, die op de reede aankwamen. Des anderen morgens, den 28sten, ten negen ure des ochtends, vernam men, dat buonaparte ongesteld was, door het nuttigen van zeekreeften. Deze ongesteldheid, wezenlijk of voorgewend, vertraagde de inscheping, die geene plaats had voor elf ure des avonds, op het Engelsche fregat the Undaunted. Toen hij onder zeil ging, zeide de Russische Kommissaris: ‘Vaarwel Coesar en zijne fortuin!’
Den 4 Mei, ten drie ure na den middag, ontscheepte buonaparte te Porto-Ferrajo, onder het lossen des geschuts van het fregat en de sortres. Hij was gekleed in een' rok, met zilver geborduurd, en had een' ronden hoed op, met eene kokarde versierd. Hij ontving de sleutels der stad uit handen van den Kommandant, de Onderprefect deed hem eene aanspraak, en hij trad onder een' draaghemel naar de parochiekerk. Zijn gelaat was somber; de vrees en het mistrouwen teekenden zich nog in zijne onrustige blikken. Een Te Deum werd gezongen over zijne gelukkige komst tot den troon van het eiland Elba. Hij had in het paleis van Fontainebleau geschreid, afstand doende van het Keizerrijk; hij schreide desgelijks in de kerk van Porto-Ferrajo, en zag den Hemel ann, van waar de bliksem was uitgeschoten, die hem ter neder sloeg, misschien met de woede, welke in de oogen van juliaan den Afvalligen schitterde, toen hij, stervende, uitriep: Galileër! gij hebt overwonnen.
Buonaparte was zoo even in beeldtenis verbrand te Marciana, eene kleine gemeente zijns nieuwen rijks. Hij riep al de pastoors bijeen, en noodigde ze uit om eendragt te prediken; hij steeg vervolgens te paard, in spijt van wind en regen, en begaf zich aan het doorloopen zijner staten. Den- | |
| |
zelfden dag, 4 Mei, deed de Generaal drouot, tot Gouverneur van het eiland benoemd, op de sorten de witte vlag planten, schuins doorsneden van eene roode streep, bezaaid met drie bijen op een' gouden grond. Deze vlag werd terstond begroet door de batterijen van de kust, van het Engelsche fregat, en van de Fransche schepen, die zich in de haven bevonden. De bezitneming van het eiland werd denzelfden dag door een proces-verbaal bevestigd. Eene proclamatie van den Brigade-Generaal delesme hield in, dat de menschelijke wisselvalligheden den Keizer napoleon in het midden der bewoners van het eiland Elba hadden gevoerd, en dat deze dit verblijf gekozen had, uit aanmerking der zachtheid van hunne zeden en hun luchtgestel. Jozef philip arrighi, nabestaande van buonaparte, en Vicaris-generaal van het eiland Elba, gaf den 6 Mei een zeldzaam mandement in het licht, ter eere van napoleon den grooten. ‘Het eiland Elba,’ zegt hij daarin, ‘reeds beroemd door zijne natuurlijke voortbrengsels, zal voortaan doorluchtig worden door de hulde, welke het brengt aan zijnen nieuwen Vorst, wiens roem onsterbetreffendelijk is..... Opgevoerd tot eene zoo hooge eere, ontvangt het den Gezalfden des Heeren. Welke rijkdommen zullen ons land overstroomen! welke menigten zullen van alle kanten toevloeijen om eenen Held te beschouwen! Ik zal een goed vader zijn, zegt hij tot u: zijt mijne lieve kinderen..... Welk
een onderpand van ons toekomstig geluk!’
Twee dagen na zijne ontscheping, zeide buonaparte tot den Oostenrijkschen Generaal: ‘Zoo ik door die b... van... niet bedrogen was, ik ware twee uren vóór u te Parijs geweest. Ik had de voorsteden in opstand gebragt, u aangevallen, u verplet, en u aan gene zijde van de Weixel geworpen.’ - Hij koos voor zijn paleis een paveljoen (lusthuis) van slechts ééne verdieping, met zes schuiframen in den voorgevel, en uitziende op de zee en de stad. Hij benoemde tot Staatsraden en Kamerheeren, lapi, Exmaire van Porto-Ferrajo; vantini, Exregter van het Crimineel Geregtschof; gualante, Maire van Rio; en tradite, werkelijken Maire van Porto-Ferrajo. Het tractement dier twee vereenigde posten werd bepaald op 1200 fr. Buonaparte benoemde ook drie officiers d'ordonnance en twee couriers du palais, (de Heeren deschamps en baillon.)
| |
| |
Hij kondigde aan, dat hij de Elbasche dames tweemaal 's weeks zou ontvangen: zij volgden deze noodiging. De eene was de vrouw van een' bakker, de andere die van een' slager, enz.; buonaparte haastte zich te verdwijnen, de dames gingen onvergenoegd heen, en het hof was spoedig verlaten.
Den 25 Mei kwam het Fransche fregat la Dryade het Fransche garnizoen van het eiland halen. Vijf Engelsche transportschepen bragten, in den nacht van den 25 tot den 26, omtrent 1000 man der Keizerlijke garde, negentien matrozen, en zes Mammelukken. Buonaparte scheen zeer te vreden van te gelijker tijd zijne fourgons te ontvangen. Den 1 Junij ontving hij het bezoek van Prinses paulina, die des anderen daags weer vertrok. Den 2 Augustus kwam zijne moeder zich bij hem voegen. Den 15 werd er een bal door de stad gegeven, op uitnoodiging van buonaparte, die er niet verscheen.... Hij heeft 300 metselaars doen komen, en gewild, dat men nog zijn genie zou erkennen, door een' schouwburg te maken van de gasthuiskerk!
Men weet, hoe veel deze buitengewone man met de overeenkomst van tijdperken ophad, welke hij aan zijne ster wilde doen toekennen, zich den man van het noodlot noemende. De Voorzienigheid, ten laatste zijnen trots beschamende, heeft gewild, dat hij zijnen afstand teekende op denzelfden dag, dat de doorluchtige broeder van lodewijk XVIII aan de poorten van Parijs kwam, en dat hij Porto-Ferrajo binnentrad op denzelfden dag, toen lodewijk zijne intrede in de hoofdstad hield.
Verweldiger van den eersten troon der wereld, en dreigende alle Europesche staten te verslinden, werd buonaparte's gezigt verduisterd door zijn geluk en zijne eerzucht. Sedert zijnen val ziet hij de toekomst beter in, en hijzelf oordeelt zich onherstelbaar. Een zijner gemeenzamen vleide hem onlangs met de hoop, dat hij welhaast zegepralende in Parijs zou terugkeeren: buonaparte antwoordde hem droogweg: ‘Gij zijt een f .... bête,’ en keerde hem den rug toe. |
|