Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 58]
| |
der Physik, Jahrgang 1814. Stück 5, vertaalde stuk, acht ik wel der moeite waardig mede te deelen; te meer, daar men, gelijk de Uitgever aanmerkt, misschien van de Electriciteit nog veel te verwachten heeft, indien zij behoorlijk toegediend en met geschikte werktuigen uitgeoefend worde. Mij moest deze zoo spoedige herstelling, in dit geval voorkomende, zoo veel te meer treffen, daar ik zelf, eenige jaren geleden, Mejufvrouw H.... W...., van Amsterdam, alhier in Paushuizen logerende, op even dezelfde merkwaardige wijze, in één oogenblik herstelde. Deze had, door eenen hevigen schrik, hare stem en spraak verloren; kunnende alleen zoo zachtjes en zoo afgebroken spreken, dat men haar bijna niet verstaan, en moeijelijk eenigen zamenhang van hare weinige woorden maken kon. Zij had reeds lang vele geneesmiddelen gebruikt; men had haar meermalen geëlectriseerd, en thans zelfs was men daaraan bezig, zonder uitwerking. Men begon reeds te wanhopen, en besloot, zoo wel van geneesmiddelen, als van de Electriciteit, as te zien, toen ik verzocht werd haar eenige reizen te electriseren; dit deed ik zoo veel te eerder, daar ik aan haren Geneesheer reeds had te kennen gegeven, dat het werktuig, waarmede men haar electriseerde, veel te klein en te slecht ingerigt was. Ten einde van den avond, tot de behandeling bestemd, zoo veel te meer partij te trekken, had ik, om het gezelschap, dat uit hare moeder en meer andere vrienden en vriendinnen bestond, eenige afleiding te verschaffen, eenige kunststukjes, als poppetjes, scheepje, enz. laten bezorgen; terwijl de door mij gebruikte machine eene schijf van 28 duimen had, bij uitstek goed ingerigt was, en zeer sterk werkte. Nadat ik de patiente geïsoleerd had, begon ik haar voor en achter uit den hals vonken te trekken, die vrij sterk waren, en waarvoor zij zeer gevoelig was, zoo dat men aanstonds hoop had, dat deze behandeling haar meer nut zoude aanbrengen dan de voorgaande: maar hoe zeer was niet ieder verbaasd, daar ik haar eene zeer geringe lading, | |
[pagina 59]
| |
met een klein Leidsch fleschje, even boven de schouderbladen door den nek latende gaan, zij op het oogenblik van de isoleerbank vloog, ontroerd en ontsteld hare moeder in de armen viel, overluid en met eene heldere stem uitroepende: ‘Mijn God, Mama, ik spreek!’ - Ieder der aanwezenden was door deze onverwachte genezing zoo aangedaan, dat er niet verder om electrieke kunstjes gedacht werd; maar men kon zich den ganschen avond niet verzadigen met het hooren voorlezen van eenige verzen, op eenen helderen toon en zonder eenige de minste moeite, door de zoo gelukkig herstelde lijderesse. Zij heeft, van dat oogenblik af, hare stem en gemakkelijke, bevallige spraak terug gekregen, en heeft daaraan nimmer weder eenig ongemak gehad. - Ik heb deze bijzonderheid meermalen aan goede vrienden verhaald; doch het geval, waarvan wij nu handelen zullen, gaf mij eerst aanleiding ter openlijke mededeeling; terwijl ik tevens aan ieder, die zich met de behandeling van electrieke genezingen bezig houdt, niet genoeg kan aanbevelen, om, behalve het gebruik van goede werktuigen, ook zoo veel mogelijk de ziel van zijne lijders en lijderessen te besturen. Meer dan ééne opmerking, door mij gemaakt, zoude de noodzakelijkheid van het laatste onbetwistbaar maken; dan, laat het voor tegenwoordig genoeg zijn, zulks met een enkel voorbeeld aan te toonen. Eenige jaren geleden, electriseerden wij, mijn brave en kundige, te vroeg overleden Vriend van toulon, en ik, eene Dienstmaagd van 36 jaren, welke genoegzaam geheel verlamd was, door de ellendige gewoonte van op hare kousen een' langen, vochtigen, marmeren gang, telkens wanneer er aan de voordeur of door hare meesteres gescheld werd, door te loopen. Zij werd in den beginne bij mij in huis gedragen; maar, na verloop van bijna twee maanden, kwam zij te voet van het huis, waar zij besteed was, naar ons toe; een afstand van omtrent het achtste gedeelte onzer stad. Wij beschouwden haar dus als genoegzaam hersteld; toen | |
[pagina 60]
| |
alles, wat wij gewonnen hadden, bijna in ééne week vernietigd werd. Deze ongelukkige verergering was enkel veroorzaakt door de zorg voor haar verder bestaan, daar men haar een weekgeld had ontnomen, waarvan zij tot dien tijd geleefd had, en hetwelk men haar voor haar leven had toegezegd. Zij is, in haren vorigen ongelukkigen en beklagenswaardigen toestand, naar Gelderland vervoerd bij hare bloedverwanten, en ik heb naderhand niet meer van haar vernomen. - Wat overigens de driften, vooral van gramschap, kunnen uitregten, is mij in vorige jaren, bij de behandeling dezer zoo veel geduld vereischende kunstbewerkingen, meermalen gebleken; en eenmaal zag ik eenen Gierigaard, die reeds verre gevorderd was, door de voor hem verschrikkelijke ontdekking van eene geringe, maar in zijn oog onnutte uitgave, op nieuw in eene beroerte vervallen. En nu, na deze, zoo ik meene, niet te onpas aangebragte inleiding, tot de genoemde waarneming, door gilbert medegedeeld, uit eenen brief van den Hoogleeraar d. thieri aan het Lyceum te Brussel. ‘Vergun mij, Mijnheer! dat ik mij van uw Journaal bediene, om eene daadzaak bekend te maken, waarvan het belang voor de menschheid te groot is, dan dat ik er de algemeenmaking niet op alle mogelijke wijze van bevorderen zou. In het gevecht te .. werd de Heer .., Officier in Franschen dienst, van een kanonskogel, die, zeer digt boven zijn hoofd, hem voorbij vloog, ter aarde geworpen. Zijne soldaten, die hem lief hadden, stelden zich liever aan het genoegzaam onvermijdelijk gevaar bloot van met hem te worden gevangen genomen, dan dat zij hem verlieten; en het gelukte hun, hunnen Kapitein in zekerheid te brengen. De kanonskogel had echter, door de snelheid, waarmede hij voorbij vloog, eene zoo hevige drukking op het hoofd veroorzaakt, dat zijne tong in den mond als te zamen gedraaid en zoo in elkander gekrompen was, dat men | |
[pagina 61]
| |
haar naauwelijks zien konde. Het was hem niet mogelijk, ook maar eenen enkelen toon te articuleren, en hij had het spraakvermogen geheelenal verloren. Te vergeefs wendden kundige Geneesheeren alles, wat de kunst vermogt, aan; er verliepen acht maanden in dezen treurigen toestand, en, daar geneesmiddelen niet hielpen, begon men aan de genezing te wanhopen. Zoo stonden de zaken, wanneer hem de aanwending der Electriciteit geraden werd. Hij begaf zich naar het Natuurkundig Kabinet der Wetenschappen in het Palais de la Cour te Brussel, en de Appariteur zimmerman ving met zijne behandeling aan. Gedurende de drie eerste dagen werd hij dagelijks alleen ¾ uurs geelectriseerd, en wel door het electrieke bad (par bain), doch zonder iets te winnen. Op den vierden dag werd hij twee malen geëlectriseerd, de eerste keer 's morgens nuchteren, de tweede maal na den middag, en hierbij geraakte hij telkens in eene sterke uitwaseming. Op deze wijze ging men gedurende acht dagen voort, en daarbij nam de werkzaamheid van het middel zoodanig toe, dat hem de zweetdruppelen in eene hoeveelheid en snelheid als eenen regen afdropen. Te gelijk werd de tong langzamerhand losgeinaakt, en de lijder kon haar voor en na vrijer bewegen. Wanneer de tong hare natuurlijke grootte weder verkregen had, en van de banden, die haar gebonden hielden, bevrijd was, kon de lijder echter nog geen enkel woord uitbrengen, welke moeite hij zich ook gaf. Hij bleef aanhoudend zulke pijnen en aandoeningen in den hals en in de borst behouden, welke deden denken, dat dit beletsel in den gorgel en in de long te zoeken was. Men electriseerde derhalve deze deelen door doorstrooming (par aigrettes), en op den achtsten dag gaf men hem door eene Leidsche flesch eene ontlading tusschen de schouderen. Deze ontlading was beslissend. De lijder zegt, hij had bij dezen slag een gevoel in de borst gehad, als werd hij van eenen band, die hem te zamen bond, plotseling ontbonden. Hij verkreeg op hetzels- | |
[pagina 62]
| |
de oogenblik de spraak terug, met dezelfde snelheid als de electrieke vloeistof werkte, die ze hem wedergaf. De vreugde en de aandoeningen, die bij hem op het eerste oogenblik van dit onverhoopt geluk ontstonden, laten zich niet beschrijven; en de eerste woorden, die hij voortbragt, drukten de hoogste verwondering en dankbaarheid uit. Sedert dat oogenblik, is zijne spraak als te voren terug gekeerd; ja, wat bijzonder merkwaardig is, zijne uitspraak heeft eene moeijelijkheid verloren, die haar voormaals bijzonder eigen was. Zoo is dan door de kracht der electrieke vloeistof, dezelfde, welke de groote natuurverschijnsels van bliksem en donder te weeg brengt, een man hersteld, wien een aantal vruchtelooze proeven ter genezing tot een eeuwig stilzwijgen schenen te veroordeelen! Zoo is dan eene stomheid van acht maanden, door eene twaalfmalige electrisering, in acht dagen genezen! Welke hooge waarde moet dan niet dit vak der Natuurkunde in ons oog verkrijgen, daar het ons verstand en ons menschelijk gevoel zoo vele belooningen aanbiedt! - De bijna aan een wonder grenzende genezing, welke ik hier opgeef, is niet de éénige, welke wij aan de Electriciteit te danken hebben. Zeer velen zijn van verlammingen in de armen, beenen, enz. door de kracht der Electriciteit, en de menschlievende zorg, bij dezelve aangewend, genezen geworden. De geneeskundige Electriciteit is intusschen niets nieuws; zij is, integendeel, reeds voor meer dan eene halve Eeuw in praktijk gebragt. Kwakzalverij, welke van de ligtgeloovigheid van het publiek misbruik maakt, en eenige proeven, genomen op voorwerpen, die men vruchteloos daardoor heeft zoeken te genezen, (vruchteloos, omdat misschien die ziekten eene geheel andere behandeling vereischten) hebben het toedienen der Electriciteit allengskens doen verminderen. Voegt men daarbij de veeltijds slecht ingerigte werktuigen, en de onkunde der genen, die er mede omgaan, dan moet | |
[pagina 63]
| |
men zich veeleer verwonderen over het aantal genezingen, welke door haar zijn te weeg gebragt.’ Hierop maakt gilbert de volgende aanteekening: ‘Wat der geneeskundige Electriciteit tot op dit oogenblik zeer in den weg stond, is het gebrek aan openlijke Stichtingen voor dezelve. Zal men haar aan eenen zieke met vrucht toedienen, zoo zijn er twee wezenlijke vereischten noodig: eene sterkwerkende machine, benevens den noodigen toestel, en een bedreven man, die de machine in werking weet te brengen, en de Electriciteit naar eisch der omstandigheden op den lijder weet aan te wenden. Kleine machines, die men bij de zieken aan huis bezorgt, doen zoo veel als niets af, vooral dan, wanneer men de behandeling aan hunzelven overlaat; en een persoon dagelijks te electriseren, is met zoo vele opoffering van tijd verknocht, dat het niemand, die niet uitdrukkelijk daartoe is aangesteld, en die niet verpligt is eenige uren daags aan deze behandeling toe te wijden, kan gevergd worden, eenen zieke de Electriciteit toe te dienen, allerminst practiserende Geneesheeren. Men moest dus, mijns oordeels, om deze reden, in ieder welingerigt Hospitaal, of op eene andere daartoe geschikte plaats, eene groote, drooge, zoo veel mogelijk zonachtige kamer, ter toediening van de Electriciteit, inrigten. Hier moest eene sterkwerkende machine van ten minste 28 of 30 duimen diameter en de daarbij behoorende toestel voorhanden zijn: er moest voorts een man worden aangesteld, die de behandeling der werktuigen, de werking der electrieke vloeistof, de wijze om dezelve toe te dienen, volkomen kende, altoos gereed was, om elken lijder, hem door Geneesheeren gezonden, te bedienen, en daarbij een groot geduld en zeer veel menschlievendheid bezat; dan zoude men zeker spoedig een aantal verwonderenswaardige genezingen waarnemen, waaraan men tot heden toe gewanhoopt heeft.’ |
|