Nederlander ter wereld kwam; en de allereerste burgerlijke actus, in welken hij betrokken is, herinnert mij op de onaangenaamste wijze aan de nog overgebleven sporen van het uitheemsche, grillig willekeurige juk. Gij weet, wij moesten voorheen Franschen zijn, of ten minste worden; onze hooggeschatte taal moest zachtjes aan in het vergeetboek komen, en dus ook onze eigenaardige, nationale voornamen. Volgens de wet, mogten geene namen worden toegelaten, ten zij van Heiligen uit den Almanak of den Bijbel, en dergelijke. Ik beken, dat mij deze maatregel geen der minst harden is voorgekomen; en dat ik meermalen tranen heb zien storten, omdat de naam van eenen geliefden bloedverwant, of die eerwaardig en gezegend in de familie was geworden, waaraan de herinnering des roems van het geslacht, ja van het vaderland, was verknocht, niet op den zoon, op den nakomeling mogt worden overgebragt. In onze noordelijke gewesten vooral, waar reeds in vroeger dagen de gehechtheid aan het vaderlandsche sterker dan het godsdienstig bijgeloof was, en de namen der Heiligen dus die der vaderen niet verdrongen hebben, leverde dit het meeste misnoegen en de belagchelijkste herscheppingen, b.v. van Vrouwkje in Euphrosine, op; en hielden de Maires zich veelal genoodzaakt, omtrent de uitvoering dezer wet oogluiking te bezigen. Doch onze Burgemeester (kunt gij het gelooven, Mijnheer?) wij nu nog, dat mijn zoon een Franschman, Italiaan, Griek of Hebreër, geen Germaan, Belg, Vries of Bataaf zij; hij beroept zich op de tot heden toe bestaande wet, en wil naar alles, wat ik hem ten aanzien van het eigenaardig verval dezer wet, nu wij geene Franschen meer zijn of behoeven te worden, heb gezegd, noch naar de ontwijfelbare vooronderstelling van ons hergeven eigen Bewind, dat men in dezen, zonder eenige opzettelijke aanwijzing, wel de vereischte toegevendheid zal gebruiken, maar niet luisteren. Ziedaar den bitteren,
inderdaad zeer bitteren drop in onzen vreugdebeker! Ik kan niet nalaten te wenschen, dat van hooger hand in deze ongelegenheid, althans voor het vervolg, wierd voorzien, en geene schroomvalligheid, stijfhoofdigheid, noch veel minder zucht om weder te keeren tot de wenteling des zoo gelukkig afgewasschen slijks, meer in staat ware het vaderlandsche hart op deze wijze te begroeten. - Ik ben,
Mijnheer!
Uw vlijtige Lezer,
N.N.