| |
Over de liefde tot zijn geboorteland.
(Uit het Engelsch.)
Onder derzelver overige weldadige uitwerkselen, missen natuurtooneelen nimmer, de gehechtheid te vermeerderen, welke door eenen ieder wordt gekoesterd voor zijn geboorteland. Bewoners van wilde en woeste streken, van uitgebreide vläkten, heiden of moerassen, en der bezige stad, kunnen zichzelven in de afgelegenste gewesten van den aardbol verplaatsen, en nogtans velden en vlakten en heiden en moerassen en straten gelijkende vinden naar degenen, welke zij verlaten hebben, om van tijd tot tijd al de aangename herinneringen op te wekken, welke met hun vaderland in verband staan. Deze herinneringen zijn warm, maar klimmen nooit tot die wilde en ontembare verrukking, welke den bergbewoner en dien van eene afgezonderde vallei bezielt, bij de vermelding van, of slechts de gedachte aan hunne dalen, hunne rotsen, hunne rivieren en hunne bergen. Vandaar bevinden wij, dat de inboorlingen van Walles, van Schotland en van Zwitserland, in ieder tijdvak hunner geschiedenis, merkwaardig zijn geweest door gehechtheid, niet slechts aan hun geboorteland, maar zelfs aan het dorp hunner afkomst. Deze neiging, echter, is zoo algemeen, dat geen land, al ware het ook eene woestijn, zonder genoegen voor den geest wordt teruggeroepen, zoo het slechts ons land is. De Ethiopiër beeldt zich in, dat god zijne zandgronden en woestenijen toereedde, terwijl Engelen gebezigd werden om den
| |
| |
overigen aardbol te vormen! De Maltezer, op eene rots besloten, onderscheidt zijn eiland door den naam van bloem der wereld; en, terwijl de Groenlander, zoo woest en stomp als hij is, de hoogste minachting jegens eenen vreemdeling koestert, houden de Caribbees hun land voor een paradijs, en zichzelven alleen geregtigd tot den naam van menschen! De Mandingoes van Afrika beschouwen hun gewest als het vermakelijkste, en zichzelven als het gelukkigste volk der wereld. De Noormannen, trotsch op hunne woeste bergspitsen, schrijven op hunne rijksdaalders: Geest, trouw, dapperheid, en wat slechts lofselijk is, laat het de geheele wereld tusschen de rotsen van Noorwegen leeren! Vrij vergeeflijker is de trots van eenen Napolitaan, wanneer hij uitroept: Zie de baai van Napels, en sterf!
Het is eene schrandere aanmerking van eenen schrijver over de Atlantis van plato, dat de gouden eeuw niets anders is, dan de herinnering van een verlaten land, doch hetwelk nog het voorwerp is eener teedere gehechtheid. De Afrikaan, ontscheurd aan zijn land en aan al de liefelijkheden des gezelligen levens, naar eene hemelstreek verre over den westelijken oceaan, houdt nooit op om de kust te zuchten, die hij gedwongen is geweest te verlaten; en zijne aanhankelijkheid noopt hem om te gelooven, dat hij, na den dood, zal terugkeeren tot de vaderlandsche gezigten, de verlustigingen van zijn gezin, en het tooneel zijner vorige bezigheden. Bezield door hetzelfde geloof, werd een Groenlandsche jongen aan boord van een onzer Engelsche schepen, na een stuk wegs der reize te hebben afgelegd, door een geweldig verlangen aangegrepen om naar zijne vaderlandsche sneeuwduinen terug te keeren. Door deze hope gespoord, sprong hij in zee, en verdronk, - ten volle overtuigd, dat hij, na den dood, zou gevoerd worden naar de geliefde holen zijner kindschheid, en in de armen zijner ouders.
De Portugesche Joden voeden eene warme genegenheid voor het Koningrijk Portugal. Naar Lissabon zuchten zij, door bezigheid of nooddwang naar andere landen geroepen; en, ver van hun dierbaar Portugal gezeten zijnde, ontbieden zij eene hoeveelheid aarde, ten einde, wanneer zij sterven, in vaderlandschen grond begraven te worden! - Wijlen Lord fife had eene gelijke genegenheid voor Schotland. Het huis, door zijne Lordschap te Westmunster bewoond, was door hem- | |
| |
zelven gesticht. De aarde, de steen, het hout en heestergewas, was alles uit Schotland aangebragt: zoodat, schoon zijne Lordschap in Engeland woonde, zijn huis op Schotschen grond stond! - Even levendig was de liefde van den Generaal fraser voor het land zijner geboorte. Deze Officier, die te Sarratoga, in de merkwaardige expeditie van den Generaal burgoyne, sneuvelde, was met zoo veel warmte gehecht aan zijn vaderlijk dorp, Glendoe, gelegen twee (Eng.) mijlen van het fort Augustus, in een van de schoonste gedeelten der Hooglanden, dat hij, kort voor zijnen dood, aan eenen vriend verklaarde, liever begraven te willen worden in een der boschjes van het gebergte, uitzigt hebbende op Loch Ness, dan in de Abdij van Westmunster!
Heeft iemand fortuin gemaakt in den handel, op den oceaan of in een afgelegen land? met wat vermaak keert hij terug naar het dorp zijner geboorte, welks ommestreken nooit vergeten zijn, ten einde het overschot zijner dagen aldaar in vreedzame afzondering te slijten! Zijn wij ongelukkig? met welk een somber genoegen herroepen wij voor den geest de weinige korte en gelukkige oogenblikken, welke wij doorbragten naast eenen waterval, op de oevers van eenen stroom, of in de schaduw eener reusachtige ruïne, in gezelschap der genen, die wij beminden, hoogachtten of bewonderden! - Hoe genoegelijk is het ook, in die oogenblikken van (dat ik mij zoo uitdrukke) vergelijkende treurigheid, als vermoeidheid den weetlust verdoofd heeft, en de arbeid lastig of gevaarlijk wordt, de uren van verdriet weg te spelen, door, met geestdrijvend gepeins, voor den geest terug te roepen de geliefde plaatsen onzerjeugd, of die tooneelen, waaraan wij, door herinneringen, bijzonder gehecht zijn: en hoe vermakelijk is het, wanneer we, in een vreemd land reizende, onverwacht komen aan eene plek, naar diegene gelijkende, welke zoo onuitwisschelijk in onze ziel zijn ingedrukt, dat ze nooit kunnen vergeten worden! Met welk eene geestverrukking beschouwde het leger van agricola de vlakte van Perth, en de rivier, zich midden door dezelve kronkelende! Al deze herinneringen, welke zoo aangenaam zijn in een vreemd land, eensslags in hunne ziel oprijzende, riepen ze met verrukking uit: Ecce Tyber! Ecce Campus Martius! ‘Ziedaar den Tiber! Ziedaar het Veld van Mars!’
In den boezem van den ongelukkigen burns, die schitterende, maar uitmiddelpuntige verheveling! barnde de liefde
| |
| |
tot het vaderland met eene kracht, gelijk aan die eens cicero's of chathams. ‘De naam van eenen Schotschen Bard,’ zegt hij in eenen brief aan Mevrouw dunlop, ‘is verre mijn hoogste trots; dien bij aanhoudendheid te verdienen, mijne verhevenste eerzucht. Schotsche tooneelen en Schotsche geschiedenis zijn de onderwerpen, die ik steeds zou wenschen te bezingen. Ik heb geen teederder verlangen, dan het in mijne magt te hebben, niet geplaagd door den slenter des bedrijss, (waarvoor de Hemel weet, dat ik ongeschikt ben!) naar welgevallen bedevaarten te doen door Caledonië, mij neder te zetten op de velden harer oorlogen, rond te zwerven op de romaneske oevers harer rivieren, en te peinzen bij hare statige torens of eerbiedwekkende ruinen, ééns de eerevolle verblijven harer helden.’ - Dit werd hem ontzegd!
De naam van het vaderland, in een vreemd land gehoord, doet gevoelens en denkbeelden van genoegen en verlangen rijzen. St. pierre, op Isle de France zijnde, hoorde, te midden der zuchten, uit de borst eens Franschmans oprijzende, onder de schaduw eens banaanbooms gezeten, hem uitroepen: ‘Mogt ik slechts één viooltje zien, ik zou gelukkig zijn!’ - Maar op dat ongezegend éiland was noch eene eenige bloem in de weiden, noch eene plant van aangenamen geur op de velden.
Bij de vrolijke zoo wel als treurige tooneelen des levens, wordt aan deze herinneringen botgevierd door smaakvolle en beschaafde geesten. De verlichte akenside herinnert zich, te midden der weelde van Londen, de romaneske vertooningen van Northumberland met het levendigst vermaak. Luis de camöens, de roem en het verwijt van Portugal, wiens genie alleen door zijne ongelukken werd geëvenaard, had geenen anderen troost, dan dusdanige herinneringen, gedurende eene lange reeks van jaren. In een afgelegen land, gemarteld door vermoeijenis en gestrengheid, berooid door armoede, wegzinkende onder tallooze rampen, bestonden de eenige gewaarwordingen van vreugde, welke hij genoot, in de oogenblikken, wanneer zijne verbeelding de torens van Lissabon, de bosschen van Cintra, of de rotsen van Coimbra schetste!
Als een inboorling van Zwitserland, welks bewoners; gelijk Lord bolingbroke opmerkt, schijnen gevormd te zijn voor hunne bergen, de boersche en eenvoudige toonen van
| |
| |
den Koezang hoort, welke hem in zijne kindschheid heeft verrukt, rijst er eene heete en ontembare drift in zijne borst, om nog eenmaal de rotsen te beklimmen en de meren te bevaren van zijn vaderlijk Kanton. Als, terwijl hij op en neder wandelt langs de muren van eene uitlandsche fortres, de maan opgaat van achter eene wolk, of een berg in het Oosten, waar zijn geliefd Zwitserland ligt, wordt zijn oog vol tranen, zijne borst hijgt door zuchten, en hij wendt zich, in stilte en benaauwdheid, af van het landschap, dat zoo veel indruks op hem maakt. Hij verlaat het bolwerk, en, wandelende langs de gracht, herroept die kleine stroom de schoone meren van Constans, Zurich of Lucerne voor zijnen geest, en hij vlugt naar zijne kameraden, om zijne treurigheid door hunne woeste en luidruchtige vrolijkheid te verdooven. Een landsman ontmoet hem, die hetzelfde lied gehoord, dezelfde aandoening gevoeld heeft. Zij kennen, op elkanders gezigt, den aard hunner wederkeerige gewaarwordingen; zij vatten elkander bij de hand, en bersten uit in tranen. Het lied, dat eerst hunne zielen in beweging heeft gebragt, doet zich wederom op eenen afstand hooren; geen woord wordt gesproken; zij wijzen naar het Oosten; zij verlaten hunnen post; en, de gedachte aan het vaderland alleen hunne harten vervullende, ontsnappen zij de wacht, en de volgende morgen verrast hen op den weg naar Zwitserland!
|
|