| |
| |
| |
Zuster Martha.
(Naar het Fransch.)
Rien ne rafraîchit tant le sang d'un homme de bien que le récit d'une bonne action.
mairan.
De menschelijkheid heeft hare helden, zoo wel als de roem.
Men bewondert las casas niet minder dan den overwinnaar van Mexico, en men bemint hem te meer. St. vincent-de-paul, toevlugtsoorden voor de verlaten kindschheid en het ongeluk stichtende, is niet minder beroemd dan richelieu, de zee en Rochelle bedwingende, het Huis van Oostenrijk vernederende, en onverzoenlijk overwinnaar van alle zijne vijanden. De naam van fenelon zal even lang leven als die des grooten condé's.
Het is al te dikwijls ten behoeve hunner eerzucht, hunner sortuin en hunnes roems, dat diegenen werken, welke, zich met moed in de loopbaan van den krijg werpende, de aarde verbazen en dikwijls bedroeven door het gerucht hunner bloedige ondernemingen; maar, zichzelven vergetende, handelen bevoorregte wezens, beelden der Godheid op aarde, en schijnen niet te leven dan als vertroostende Engelen voor de menschelijke ellende.
Sedert dat wij, verslag der reizen van Monsieur doende, gezegd hebben, dat Zuster martha, van Besançon, in spijt van zichzelve, was beroemd geworden door hare verbazende weldadigheid, en dat haar naam met verteedering, met eerbied werd uitgesproken, van Calabrië tot aan de bergen van Boheme, en van de zuilen van Hercules tot aan de beijsde boorden van de Newa, vraagt men ons naar geschiedkundige bijzonderheden over deze Dochter der Liefdadigheid. Zie hier, wat wij er van vernomen hebben. Deze bijzonderheden hebben geene versiering van den stijl noodig; misschien zelfs zou deze hare werking verzwakken.
Anna biget, bekend onder den naam van Zuster martha, was, vóór de omwenteling, touriere in een klooster. Zij woont te Besançon, waar zij, sedert verscheiden jaren, geene andere taak, geen ander geluk, geene andere zorgen
| |
| |
kent, dan de gevangenen, zieken en behoeftigen bij te staan en te vertroosten. Alle hare persoonlijke middelen bestaan in een nonnen-pensioen tot twee derden terug gebragt, dat is te zeggen 133 fr., en in den geringen eigendom van een huis en een' tuin, dien zij zelve ten beste der armen bebouwt. Zij wordt in deze vrome werkzaamheden bijgestaan door eene ijverige gezellin, met name beatrix. Met deze geringe middelen doet zij, als 't ware, wonderen van weldadigheid. Geen duimbreedte gronds gaat verloren in den tuin, die geheel bezaaid of beplant wordt met grove groenten. Zoodra er eene kool uitgetrokken wordt, poten Zuster martha of Zuster beatrix eene andere, die voor de behoefte en het ongeluk gaat groeijen.
Zuster martha heeft een' grooten brouwersketel in haar kleine huis doen plaatsen, en daarin wordt sedert lang de soep der armen bereid.
Zeshonderd Spaansche krijsgevangenen waren in 1809 te Besançon aangekomen, in de allertreurigste berooidheid; Zuster martha was er naauwelijks van onderrigt, of zij bevond zich midden onder dezelven, in hunne gevangenissen, in hunne gaten, en welhaast verliet zij ze niet meer, dan om voor deze ongelukkigen al de ondersteuning te zoeken, waaraan zij behoefte hadden. Niets kon hare vindingrijke weldadigheid, hare zorgvuldigheden, haren onvermoeiden ijver weerstaan; zij zegepraalde op de hardheid der harten, op de eigenbaat, op de algemeene behoeftigheid. Zij ging zelve, vergezeld door een' soldaat, die de mand droeg, de inzameling aan de huizen verrigten. Hare wandelingen waren uitgebreid, haar aandrang door de welsprekendheid des harte bezield, en gevolgelijk haar voorraad overvloedig. Zij was geslaagd; zij gevoelde geene vermoeijenis meer; zij was gelukkig.
Op de marktdagen ging de goede Zuster martha, toen 62 jaar oud, aan de deuren der warmoeziers kloppen, en bezwoer hen, haar de gemeenste groente voor de soep der armen te geven. Zij bedelde bij de vleeschhouwers, bij de spekslagers, en ontving, als een kostbaar geschenk, wat smeer, afval en schenkelbeenen. Het brood, tot de soep vereischt, veel te duur zijnde tegen drie stuivers het pond, daar de gevangenen niet meer dan deze geringe bezolding in het geheel ontvingen, vond martha uit, zich brood aan te schaffen voor éénen stuiver, door in alle kostscholen, in alle groote
| |
| |
huizen der stad, de stukken broods op te koopen, welke men kon bijeenschrapen; zij nam ze, met ijver en als een schat, in groote manden mede; stellende dus alles te werk, alles op prijs, om te voldoen aan den honger harer kinderen - dus was het, dat zij de Spaansche krijgsgevangenen noemde.
Hare zorgen bepaalden zich niet tot derzelver voeding. Zij onderhield de zindelijkheid in hunne gevangenissen, door dikwijls het stroo te vernieuwen, dat hun ten leger strekte. Zij waschte met beatrix hun linnen. De loogketel volgde den soepketel op; en des avonds, bij het licht van een lampje, werkte martha, met hare waardige gezellin, om de lappen dezer ongelukkigen te verstellen, was hare uitdrukking.
De teedere zorgvuldigheden van martha verdubbelden, toen de gevangenen ziek werden; men zag haar dikwijls de stad doorkruisen, gaande van de gevangenis naar het hospitaal, waar zij ze henen geleidde, slepende teffens tot drie Spanjaarden met bleeke en blaauwe aangezigten, de een op haren schouder steunende, de ander aan hare zijde waggelende, en de derde, dien zij onder den arm vasthield. Gedurende zes maanden, bezocht zij dagelijks een Officier, die beeneters had, en wiens smarten alleen verzacht werden door de zorgen dezer engelachtige vrouw. Hij stierf; en Zuster martha, het ongeluk vereerende nadat zij het vertroost had, bragt verscheiden militairen, de deelgenooten en vrienden harer liefdadigheid, bijeen, die zich in het wit kleedden; en vormde alzoo eene lijkstaatsie, waarmede zij het sterfelijk overschot des vreemdelings volgde.
Zuster martha werd dikwijls verzocht, de verzoeken der krijgsgevangenen bij den Generaal in te brengen. Hij zag haar op zekeren dag op zijne audientie, en zeide al lagchende: ‘Zuster martha! gij zult wel bedroefd worden; uwe goede vrienden, de Spanjaards, gaan Besançon verlaten.’ - ‘Ja, Generaal,’ antwoordde zij, eenen traan afwisschende; ‘maar de Engelschen komen, en alle ongelukkigen zijn mijne vrienden.’ Treffend woord, en verheven in zijne eenvoudigheid!
Bij de tijding, intusschen, der verplaatsing van de Spanjaards was martha ontroostbaar. Hare bemoeijingen, hare verzoeken, om te verwerven, dat hare lieve krijgsgevangenen te Besançon bleven, waren vruchteloos. Toen hield zij zich bezig met ze te kleeden, en tegen de gestrengheden van
| |
| |
den winter te beschutten. Zij deed door de gansche stad eene inzameling, die groot genoeg was, om, des daags vóór hun vertrek, de zeshonderd krijgsgevangenen uit hare handen hemden en noodzakelijke kleedingstukken naar hunne behoefte te doen ontvangen. In deze omstandigheid vooral schitterden al de schranderheid en al de ijver harer menschenliefde.
De gevangenen waren ontroostbaar: zij moesten haar verlaten, die als de Engel huns ongeluks was. Zij zonden afgevaardigden naar den Kommandant. Zij vroegen, als éénige gunst, dat ten minste één hunner altijd bij Zuster martha bleef. ‘Hij zal haar dienstig zijn,’ zeiden zij; ‘zij zal misschien zwak worden; zij is twee-en-zestig jaar oud. Onze kameraad zal zorg voor haar dragen; hij zal haar vuur aanleggen, hare boodschappen doen, zal haar dienen gelijk zij ons gediend heeft!...’ Deze gunst werd hun geweigerd.
Toen zochten deze ongelukkigen, doch steeds zonder vermogen, zonder gevolg, zelve hunne erkentelijkheid aan Zuster martha te toonen. Zij bezaten mets dan een zilveren Christusbeeld van twaalf duim hoogte; zij deden in hetzelve deze woorden in het Spaansch graveren: Aan Moeder martha, onze weldoenster! en gingen het hunner moeder aanbieden. Zij weende, en weigerde; de gevangenen waren niet minder verteederd dan zij. Zij drongen; zij haalden haar eindelijk over, daar ze riepen: Neen, neen, Zuster martha kan het beeld van der Spanjaarden God niet weigeren!
Zoodanig was, zoo is nog heden dit verwonderlijk wezen. Hare eenvoudigheid, de bedaardheid en kalmte, die op haar aangezigt blinken, bewijzen, dat zij met de menschelijke hartstogten onbekend is. In sergie gekleed, draagt zij een' blaauwen boezelaar, en op het hoofd eene chitsen muts. Zij antwoordt op vrolijken toon op de verwijten harer buurvrouwen, dat zij niet beter gekleed gaat: Is het niet beter, mijne kanten in den pot te steken?
Na den veldtogt in Pruissen, vroeg de Maarschalk oudinot, Besançon doortrekkende, den eigen dag van zijne aankomst, Zuster martha te zien. Zoodra zij verscheen: ‘'t Is op het slagveld,’ zeide de Maarschalk, ‘dat ik u heb leeren kennen. Onze gewonde soldaten riepen: waar is Zuster martha? was zij hier, wij zouden zoo ongelukkig niet zijn!’
Een Kolonen, die, vóór eenige jaren, de stad Besançon aan
| |
| |
het hoofd van zijn regiment doortrok, Zuster martha vernomen hebbende, steeg met haast van zijn paard, en omhelsde haar; gevende aldus in het openbaar getuigenis van zijne dankbaarheid aan deze verwonderlijke Maagd, die hem in eene ziekte had opgepast, toen hij nog slechts onderofficier was.
Zoodra zij in de ziekenkamers komt, staan al de krijgsgevangenen, al de soldaten eerbiediglijk op, nemen hunne mutsen af, en noemen haar hunne moeder.
Men heeft te Besançon, na eenen beroemden veldtogt aankomende troepen, het onthaal zien weigeren, dat de stad hun gaf, zoo Zuster martha het niet kwam deelen. De soldaten gingen haar in zegepraal opzoeken; zij versierden haar met eene hunner medaljes, baden haar den maaltijd te zegenen, plaatsten ze in hun midden, dienden haar, en onthielden zich, uit eerbied voor haar, van allen gesprek, dat hare schaamte zou hebben kunnen kwetsen.
Het grootste deel der daadzaken, in dit stuk voorkomende, zijn bevestigd door acten, die ons onder de oogen zijn gebragt, geteekend en uitgegeven, in het jaar 1810, door den Generaal menard, kommanderende de 6de Militaire Divisie, door den Kommissaris Ordonnateur der zelfde Divisie, door den Generaal doraison, Kommandant van Wapenen te Besançon, en door den Prefect van het Departement du Doubs.
Men vroeg, in 1810, aan Zuster martha, waarom zij geene ondersteuning van buonaparte zocht te verkrijgen, die den armen meer dan haar zou nuttig zijn. Zij antwoordde, dat vrienden haar dien raad reeds gegeven hadden, en verscheiden getuigenissen, op verschillende tijden door de burgerlijke en militaire Autoriteiten uitgebragt, hadden verzameld; maar dat zij niemand te Parijs kende, die hare verzoeken kon ondersteunen. Zij werden ter kennisse van het toenmalige Bewind gebragt, dat zijne vleijers met geschenken overlaadde; en - Zuster martha verkreeg niets voor de ongelukkigen.
‘Deze eerbiedwaardige vrouw,’ zegt de Generaal menard, ‘is te allen tijde de toevlugt, de troost en de trouwe oppasster der zieke krijgslieden geweest. Hoe meer dezen verminkt waren, noe grooter hare edelmoedige bezorgdheid was: waken, vermoeijenis, gebruik harer geldmiddelen, niets was haar te veel; linnen, kleederen, zilverwerk, al haar eigendom in één woord, is verkocht, door haar opgeofferd tot leedverzachting der gewonde soldaten, die haar
| |
| |
met regt als hunne moeder vereerden. Zij is de eerlijke armoede, die haar treft, enkel aan hare menschlievendheid verschuldigd.’ De Kommissaris Ordonnateur voegde er bij: ‘De persoon van Zuster martha verkeert in eenen schijn van aanbiddelijkheid in de oogen van het publiek. Men weet niet onder welke bewoordingen te brengen de behoefte, welke deze vrouw heeft, om ongelukkigen te helpen en bij te staan. Tot hare middelen van bestaan iets toedoen, is nieuwe hulpbronnen voor haren ijver openen, en men is volkomen zeker ten opzigte van het gebruik en de aanwending, die zij daarvan zal maken.’
De tijden zijn veranderd; het lot van Zuster martha, en dat der zieke soldaten, zal ook veranderen. - Deze eerbiedwaardige vrouw was den waardigen Broeder van onzen goeden Koning voorgesteld. Des anderen daags had zij zich onder de menigte begeven, die onder de vensters van het paleis danste, en, in de algemeene vreugde deelende, had zij zelve gedanst. Zij vroeg den Prins eene gunst: ‘Ik sta ze u toe; Zuster martha! gij hebt gisteren al te wel gedanst.’ - Monseigneur! zeide de goede Zuster, david danste voor de Arke. - Zij heeft ditmaal, zonder iets te vragen, alles verkregen, wat haar kan in staat stellen om de loopbaan harer ijverige liefdadigheid te vervolgen.
Zuster martha is thans te Parijs. Z.K.H., Monsieur, heeft haar zelf den Koning willen voorstellen, die haar ontvangen heeft met de goedheid van hendrik IV en de gevoelens van den H. lodewijk.
| |
Voorstelling van Zuster Martha aan den Koning.
Laatstleden vrijdag is Zuster martha aan den Koning voorgesteld. Zij was in de galerij, in welke zich elken dag eene menigte aanschouwers verzamelt, driftig om den Koning te zien, wanneer hij zich naar de mis begeeft, en hem met den kreet hunner liefde te begroeten. Monsieur, die Z.M. voorging, ziet de goede Zuster, gaat naar haar toe, en, haar bij de hand nemende: ‘Gij daar, Zuster martha? Inderdaad, gij ziet er beter dan ooit uit: de weldadigheid verjongt u.’ - Gelijk u onze liefde, Monseigneur! - ‘Het is waar, dat ik zoo onthaald ben, dat ik mij even zoo veel tijds verjongd gevoel, als ik van Frankrijk ben verwijderd geweest.’ En, de Dochter der Liefdadigheid bij de hand tot den Koning
| |
| |
voerende: ‘Mijne Zuster,’ zeide de Prins, ‘ik bied u mijnen oudsten Broeder aan.’ - ô Sire! ô mijn goede Koning! riep martha verteederd en verward uit: sedert twintig jaren smeekten mijne gebeden dezen oogenblik van den Hemel; thans zal ik in vrede sterven! - ‘Sterf in vrede, Zuster martha!’ antwoordde de Koning: ‘maar vooraf, leef langen tijd gelukkig!’
Allen, die bij dit beminnelijk en treffend tooneel tegenwoordig waren, hebben hunne oogen nat van zoete tranen gevoeld, ziende eene eenvoudige en zedige Dienstmaagd der Armen door eenen Koning eeren, die op aarde het edelst beeld der Godheid is. |
|