| |
Brief, aan den redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen, over het verslag van de redding eens drenkelings door den keizer van Rusland.
Wel Edele Heer!
In No. XV van uw geacht Maandwerk gelezen hebbende een Verslag van de redding eens Drenkelings door Z.K.M. den Keizer van Rusland, openbaar gemaakt door de Koninklijke Maatschappij, ter bijbrenging van Schijndooden, te Londen, bl. 733 en volgg., en niet zonder zeer groot genoegen, met bewondering tevens voor de uitmuntende hoedanigheden van den Monarch, die tegenwoordig het oog van geheel de wereld op zich gevestigd houdt, zij het mij als Nederlander vergund, U een tweetal bedenkingen, met alle bescheidenheid, voor te dragen, voortgesproten, de eene, uit gepaste belangstelling in alles, wat den roem van Nederland kan doen voortduren, de andere
| |
| |
uit ware zucht tot behoud mijner natuurgenooten, in oogenblikken, in welke het behoud van het dierbaar leven zou kunnen afhangen van óf juist óf verkeerd toegebragte kunsthulp. Uw Tijdschrift tot beide oogmerken bevorderlijk kunnende zijn, zal uwe heuschheid mij geene plaats aan dezelve kunnen weigeren.
Het verhaal van de uitmuntende daad des Russischen Monarchs is van eene soort van inleiding voorzien, welke, overgenomen uit een buitenlandsch Tijdschrift, welligt onkundig van het bestaan der Maatschappij tot redding van Drenkelingen in ons Land, of van den tijd van derzelver oorsprong, nogtans, in het Nederduitsch vertaald, en door Nederlanders gelezen, geschikt is, om hen te berooven van het genoegen, derzelver Maatschappij niet in de eerste plaats vermeld te vinden. En echter, die plaats komt haar toe! Niet voor ruim veertig jaren (Ao. 1774, gelijk de inleiding opgeeft, bl. 733 en 734) werd de gestichte Engelsche Maatschappij het voorbeeld van navolging voor verscheiden andere, in verschillende deelen van Brittanje, zoo wel als op het Vasteland, maar acht jaren vroeger ontsproot het bestaan onzer zoo nuttige Inrigting (Ao. 1767) te Amsterdam, en gaf later (Ao. 1774) het eerst aan onze naburen, de Engelschen, het denkbeeld van het daarstellen eener soortgelijke Inrigting, onder den titel van Humane Society, instituted in the year 1774, for the Recovery of Persons, apparently drowned; terwijl ook omtrent dezen zelfden tijd in Frankrijk de oplettendheid op dit belangrijk Instituut werd gaande gemaakt en bevorderd door den menschlievenden pia, blijkens zijne uitgegevene Details des succes de l'Etablissement que la ville de Paris a fait en faveur des Noyés, Par. 1774. 12mo; waarna de gevolgen der eerst in Nederland oorspronkelijk gevestigde Inrigting zoo heilzaam waren, dat, op het voorbeeld der Nederlanders, eerst de Engelschen en Franschen, daarna de Regeringen der steden Hamburg, Venetië, Padua, Milaan,
Petersburg, Weenen, Dresden, Brus- | |
| |
sel, Bern, Straatsburg en Berlijn, elk voor zich, soortgelijke menschlievende Instellingen hebben gegrond, allen met meerder of minder gelukkig gevolg. Men zie de Historie en Gedenkschriften van de Maatschappij tot redding van Drenkelingen, opgerigt binnen Amsterdam Ao. 1767. IIIden Deels 2de Stuk, Narede, bl. 869 en volgg.
Zoo veel van de eerste der bedenkingen. De tweede betreft de behandeling van den Drenkeling, onder het oog van den edelmoedigen Keizer, ondernomen en volvoerd door Hoogstdeszelfs Eersten Heelmeester, Dr. weilly; waarin ons bijzonder heeft getroffen het zoo spoedig besluiten van gemelden Heelmeester tot het doen der Aderlating; blijkende ook de nutteloosheid dezer poging, daar het bloed niet vloeide, en na meer dan drie uren tijds geene teekenen van leven zich voordeden (bl. 736.) Nu besloot de Heelmeester des Keizers nogmaals tot de aderlating, op aandrang des edelmoedigen Monarchs. Thans begon het bloed te vloeijen, en de eerste zuchten van den lijder werden gehoord. Dat de aftapping geene oorzaak dier zuchten kan geweest zijn, maar dat dezen eene in werking gebragte ademhaling waren, en de vloeijing van het bloed daarvan afhankelijk was, is elk bewust, wien de ademhaling en daarvan afhangende omloop des bloeds bekend zijn. Uit het gevolg in dezen tot herstelling, laat zich geen besluit trekken tot de nuttigheid der aderlating in dit geval. Drie uren te voren toch vloeide er geen bloed, wijl er geene ademhaling was; en onder het herstellen van deze verrigtte de Heelmeester de aftapping des bloeds, niet zonder gevaar voor den Lijder. Het voorbeeld, derhalve, in uw geacht Maandwerk zou, door deszelfs aanzien en luister, in de navolging schadelijk kunnen worden, zoo Nederlandsche Lezers, door de overigens edele daad, werden verleid, om, in hopelooze gevallen, de redding eens schijnbaren dooden, door aderlating, op dit voorbeeld, te beproeven.
Naardien derhalve het gelukkig gevolg, zoo men het
| |
| |
dus mag noemen, zou kunnen verlokken tot navolging, zij, onder vele andere, het volgend voorbeeld ter waarschuwing! Ik kieze hetzelve uit het zeldzaam werkje, ten titel voerende: Die Kunst ertrunkene Menschen wieder zu erwecken, u.s.w. durch einem Academicum Curiosum, (l. schröck?) in 4to. Aldaar vindt men, s. 56, verhaald, dat eene jonge, frissche, volbloedige Dienstmaagd in het water gevallen zijnde, uit hetzelve, na verloop van een kwartier uurs, werd getogen; dat de Schrijver de Schijndoode bij zijne aankomst dadelijk de regter halsader deed openen, en de ader op den arm tevens; dat hierop uit de eerstgemelde eenig bloed, met een straal zelfs, te voorschijn kwam, doch niet zoo gereedelijk uit de laatste opening; en dat, niettegenstaande dit alles, de teekens van leven op nieuw weder zoodanig verflaauwden, dat, er de dood op volgende, alle verdere pogingen nutteloos werden. Het flaauw wederkeerend, en door overige hulpmiddelen, in het verhaal vermeld, opgewekt leven, is, mijns inziens, door te vroegtijdige aderlating weder bezweken, en de niet kunstmatige hulp zonder gevolg gebleven. Te regt dus waarschuwt de Nederlandsche Maatschappij, bij derzelver laatste Bekendmaking, van den 1 April 1803, Art. 7. ‘De warmte in het ligchaam des Drenkelings weder opgewekt, en de polsslag hersteld zijnde, en niet eerder, kan men eene aderlating in het werk stellen, welke niet op eenmaal te ruim behoort te zijn, maar liever, indien 't noodig is, weder herhaald te worden. De verschijnselen, die de aderlating noodzakelijk maken, zijn, groote volbloedigheid, en loodkleurige opzetting der vaten van het hoofd en aangezigt, slaapzucht, of benaauwdheid. In teedere en zwakke voorwerpen kan de aderlating nadeelig worden.’ - De ontwikkeling van de gronden, op welke deze voorschriften steunen, ligt eenigermate buiten de bedoelingen
van uw geacht Tijdschrift, en buiten de bevatting van het meerdergedeelte van deszelfs Le- | |
| |
zers; weshalve wij dezelve ook hierom niet zullen opgeven, vergenoegd, zoo de twee geopperde bedenkingen de eer van de oudste en Nederlandsche Maatschappij mogen gehandhaafd, en het gevaar eener onberadene behandeling van schijndoode Drenkelingen voorgekomen hebben. De bereiking van beide deze oogmerken van uwe heuschheid, als Redacteur van dit, ons Land sinds lang vereerend, Tijdschrift, verwachtende, heb ik de eer mij te noemen
Uwen bestendigen Lezer, N.N.
Amsterdam, 15 Dec. 1814. |
|