is thans inzonderheid belangrijk door de onlangs bepaalde verordeningen op het hooger onderwijs, die hier in haar geheel zijn afgedrukt. Spoedig zal ook de opgaaf der aangestelde Hoogleeraren, als bijvoegsel, volgen. Daarenboven vindt men hier een kort levensberigt van wijlen den regtsgeleerden Hoogleeraar schroeder; zullende dat van zijn' broeder, den beroemden Oostersch - letterkundigen, in het stuk des eerstvolgenden jaars te vinden zijn.
No. 2 is wat nieuws. Het is, buiten den kalender en de order op de trekschepen enz., geheel aan vaderlandsche geschiedenis gewijd, uitgezouderd, bij dit eerste stukje, eene algemeene inleiding of Aan den lezer. Het bevat onze geschiedenis, van de vroegste tijden af aan, tot op de Graven. Het is zeer wél, en, naar men te kennen geeft, door geene onberoemde hand in het vak, geschreven. Hoe zeer kort, is het geen drooge kronijk. Wij kunnen het ruimschoots aanprijzen.
No. 3 bevat, bij onderscheiding, eenige tafereeltjes, dat is te zeggen, telkens een fraai plaatje, met eene prozaïsche en poëtische verklaring of uitweiding. De inhoud is zedelijk en onderhoudend, beiderlei stijl wel en lief, en heest ons alleen de ordonnantie en het kostuum der prentjes niet altijd behaagd. Waar inzonderheid verscheidene beelden bijeen zijn, komt ons het geheel niet altijd harmonieus, natuurlijk en Nederlandsch genoeg voor. Bij ‘Het loon der moederlijke zorge’ vroegen wij, onder andere, onszelven: beteekent het invenit hier ook gevonden, in plaats van uitgevonden? Immers, bij ons is het weinig gebruikelijk, de Dames achter op het paard te zetten! - Voorts vindt men hier nog losse dichtstukjes en liedjes op onderscheidene onderwerpen, allen den tegenwoordigen staat onzer dichtkunde enz., voor zoo ver de plaats vordert, volkomen waardig. Mogen de Dames zich met dit onschuldig en lief Almanakje wel vermaken! en mogten wij hetzelve, bij eene volgende gelegenheid, ook van die kleine gebreken gezuiverd zien, welke wij even aanstipten! Het schijnt ons zulks inderdaad te verdienen.