Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHuwelijks-betrekkingen en Huwelijks-leven, in Brieven. Door J.L. Ewald. IIIde DeelGa naar voetnoot(*). Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. In gr. 8vo. 198 Bl. f 2-8-:Wij wenschen zeer hartelijk, dat dit werk, zoo vol afwisseling, zoo onderhoudend en vol van verstandigen raad, het huis- en handboek reeds geworden zij van onze brave vrouwen en moeders, en twijfelen daar ook naauwelijks aan ten aanzien der zoodanige, welke het uit de vorige deelen reeds bekend was. Maar het is niet alleen de vrouw en jongedochter, het is ook de jongeling, man en vader, die er lessen tot voorzigtige wijsheid en huisselijk geluk uit zal opzamelen; en geheel het werk heeft dien echt-godsdienstigen geest, waardoor te gelijk het hart verwarmd en verkwikt wordt. Dit deel geeft ons weder een aantal zeer belangrijke brieven van en aan ons uit de vroegere deelen reeds bekende waardige menschen, en moederlijke of vertrouwde vrienden-raad wordt in vele verschillende gevallen gegeven, opregt, maar bescheiden en met de innemendste hartelijkheid. Het is eene briefwisseling tusschen zeer beschaafde en grootendeels regt godsdienstige menschen. Wij werden bij het vorig deel tot eene proeve van eenen anderen aard uitgelokt, maar willen nu voldoen aan onze eerst gedane belofte, en kiezen daartoe den volgenden brief van wandulf aan aeöne, ten antwoord op den haren, waarvan de inhoud was: Haar edelwald is naar Zwitserland. Zij verheugt zich over het genoegen, dat hij genieten zal. Zij | |
[pagina 697]
| |
klaagt over de vele bezigheden, die eene huisvrouw alleen om het eten en drinken heeft. Asteekening van eenen dag in het gewone leven. Zij voelt intusschen derzelver noodzakelijkheid, en wil ze naauwkeurig waarnemen; alleenlijk daarover dikwijls mogen klagen. De waardige vriend schrijft hierop: ‘Ik moest waarlijk lagchen, en dikwijls bijna overluid lagchen, om de beschrijving van uw huisselijk leven, over uwe eet- drink- tuinmelk- en vee-verzorgingen, alsof dat onafgebroken en alle dagen zoo voortging! Gij arme hebt zeker bij nacht de nieuwe Schriften van Madame de genlis, van ehrenberg en brandes moeten lezen, en uwen slaap bekorten, om uw oordeel daarover op te schrijven! Gij kunt u zeker naauwelijks des zondags op uw klavier oefenen; en uwe arme kinderen zullen zekerlijk bij de meiden moeten rondzwerven! Neen, aeöne! zoo erg zal en kan het met uwe huisselijke bezigheden toch wel niet zijn, als gij het in uwe levendige manier voorstelt. Misschien was er daags voor het schrijven van uwen brief buitengewoon veel in huis te doen. Dit tastte uwe verbeeldingskracht aan. Tevens was in u de gedachte levendig geworden, die in vele gevormde vrouwenhoofden - bijna had ik gezegd: spookt - doch ik durf wel zeggen ‘een familiebezoek geeft,’ - de gedachte, dat uwe bezigheden als huismoeder al te gering zijn, alleen nietsbeduidende kleinigheden betreffen, en dat niets groots, niets gewigtigs daardoor uitgewerkt wordt; gij gevoeldet u tot iets beters bekwaam, en dus ook bestemd. Vandaar dus de Juvenaalsche uitvaring tegen huisselijke bezigheden, zoo als ik, om de waarheid te zeggen, naauwelijks van eene aeöne verwacht had. Is dit dan uwe gcheele bezigheid? Is de leiding van uwe dienstboden, de opvrolijking van uwen edelwald, de vorming van uwe kinderen, eigene verdere volmaking om hen te kunnen vormen, - is dit alles ook iets zoo werktuigelijks, als de zorg voor uwe melkkamer en uwe tafel? Of gelooft gij, dat in het mannelijk beroep geene werktuigelijke bezigheden verrigt moeten worden? Zeker moet uw edelwald ook Protocollen schrijven, waarbij de geest niets te doen heeft, en het geding beslissen, wanneer twee vronwen elkanderen uitgescholden hebben. Elk Geneesheer moet dikwijls recepten voorschrijven, die minder nut doen, dan de verordening van een ragout, waardoor het overschot van een | |
[pagina 698]
| |
stuk gebraad opgebruikt wordt; en de Leeraars moeten aan menig ziekbed bij innerlijk-doode menschen meer woorden in den wind spreken, dan gij, wanneer gij beveelt, dat van daag, en waar, erwten in den grond zullen gebragt worden. Hoe gewigtig intusschen ook deze kleine, werktuigelijke bezigheden zijn, voelt gij zelve. Of is het mogelijk eene kleinigheid, wanneer de dienstboden verwilderen, de kinderen zich aan wanorde gewennen, het inkomen niet toereikende is, wanneer ten laatste de man verdrietig wordt - zijn vermaak buitenshuis zoekt? Geloof mij, lieve aeöne, zulke dingen te verhinderen, mag heeten, iets groots en gewigtigs te doen. Het is het grootste nut van den edelsten stand, van de Leeraren van den Godsdienst, dat zij zedelijke wanorde voorkomen; het stellig goede, door hen bevorderd, is weinig bekend, en zij zelve vernemen er zelden iets van. Doch hetgeen de hoofdzaak is; het komt er bij den mensch veel minder op aan, wat hij doet, dan hoe en waarom hij het doet; minder op de daad zelve, dan op de gemoedsgesteldheid, waaruit dezelve ontstond. Bij den fijnen kenner van iedere zedelijke verdienste gelden de, aan de armen gegevene, goudstukken der rijke Schriftgeleerden als penningen, en de penning eener arme weduwe meer dan een dubbel goudstuk. Uw luther, wiens naïviteit en krachtige uitdrukking gij zoo zeer bemint, zegt in deze zijne taal: ‘men kan in Gods naam luijers wasschen, en in 's Duivels naam het Avondmaal uitdeelen.’ Gij verstaat hem immers? ‘Wij zijn hier geplaatst, lieve aeöne! - niet opdat het goede en groote bevorderd worde, hetwelk misschien buiten ons niet bevorderd zou kunnen worden. Door Hem, den eersten oorsprong van hetzelve, kon het immers zoo gemakkelijk, en door geheel andere middelen, bevorderd worden. Misschien hebben de Satans op aarde, gelijk hun Stamvader en onzigtbare Overste, meer goeds bevorderd, dan alle edele menschen van alle tijden; ten minste zouden dezen zonder genen hun werk niet tot stand hebben kunnen brengen, gelijk verscheidene ziekten niet genezen kunnen worden zonder vergift. Wij moeten slechts gevormd, onze trouw aan onze pligten moet geoefend worden; wij moeten leeren onze krachten te gebruiken en in te houden, gebruiken zoo en waar Hij het wil, onze Opvoeder; wij moeten in betrekking tot Hem worden, wat een goed kind in betrekking tot zijnen | |
[pagina 699]
| |
vader is, - het beste, wat een mensch hier worden kan. En gewis leidt eene bestemming, die wij in de wereld gering noemen, zekerder daar henen, dan eene andere, die groot heet. Niet alleen daarom, dewijl getrouwheid aan pligtsbetrachting in groote, in het oog vallende daden, die niet zoo dikwijls voorkomen, gemakkelijker is dan in kleine, die in menigte aan de orde van den dag zijn, daar de mensch zich bij de eerste uit zijnen aard inspant, door geestvervoering opgewonden wordt, doch integendeel bij de laatste verflaauwt, hetwelk zelfs aan onze lieve aeöne bejegenen kon, zoo zij niet meer door haren tact, dan door hare redenering geleid wierd; maar ook om andere redenen. Naauwelijks kan een man met inspanning van kracht iets beduidends verrigten, zonder dat daarvan gesproken, geschreven, dat openbaar daarover geoordeeld, dat het geprezen of gelaakt worde. Het maakt in allen geval opzien; hij verschijnt als een openbaar persoon. Bekomt hij algemeene goedkeuring - welk eene verzoeking tot ijdelheid, tot verwaandheid! - Wordt hij miskend en berispt - welk eene verzoeking tot bitterheid, tot moedeloosheid, tot hoogmoed, die zich boven het oordeel van anderen verheft, en zich zelf genoeg is! Hoe moeijelijk is het, zuiver te blijven onder deze verzoekingen! - De vrouw ziet en hoort dagelijks rondom zich, wat te doen, te regelen, te leiden, gereed te maken is. Zij leidt en regelt, met de haar eigene omzigtigheid en schranderheid, met ernst en toegevendheid, zoo als het beleid aan de hand geeft. Zij houdt hare kinderen bezig, vervaardigt een handwerk, en heeft tevens een oog op het huishouden. Zij offert rust en slaap, omgang en het hoogste zielsgenot, zelfs met haren echtgenoot, op, wanneer en zoo dikwijls zulks noodig is. En dit alles geschiedt in stilte, van geen oog gezien, van geen oor gehoord, van geen tong geprezen. Zelfs haar echtgenoot ziet weinig daarvan; hij weet slechts in het algemeen, dat hij eene brave vrouw tot echtgenoote heeft. Geen lof, maar liefde wordt haar daarvoor ten deel; en door liefde wordt niemand bedorven. Staat zij dus op het, gelijk ik overtuigd ben, eenigste ware standpunt, - niet in de grootheid noch in de schitterende gevolgen van een bedrijf, maar in de getrouwheid, waarmede het verrigt wordt, deszelfs waarde te zoeken: dan is het haar gemakkelijker, rein te blijven, dan eenen man, die het roer van Staat in handen heeft, of als Schrijver | |
[pagina 700]
| |
algemeen vereerd wordt. Ik voeg voor u hierbij het afschrift eener Leerrede, die ik voor eenigen tijd van onzen W. hoorde, en van hem verzocht. Dezelve zal u meer zeggen, dan ik u zeggen kan. Werk dan in uwen kring, gelijk naomi werkte, zonder dat gij daaronder iets van naomi's uiterlijk lot ondervindet. Het Reis-journaal van onzen edelwald deelt gij immers mede? Ik ken wel de oorden, die hij doorreist: doch zulke Reis-journalen kenmerken den mensch, die ze schrijft, even goed als de oorden, die hij zag. En zoo iets mag ik gaarne lezen, van edelwald.’ Dit reis-journaal geeft iederen lezer inderdaad ook eene aangename afwisseling. |
|