heid gevolgd werden, dan ware het of met het ontzag voor den Bijbel, of met dat voor de leeraren, zoo niet voor beiden, spoedig gedaan. Dit is, inderdaad, grootelijks het geval in Duitschland. En evenwel moet men daar ter markt gaan om preken, ter school gaan om te leeren de menschen in den godsdienst te bevestigen! Helaas, te vergeefs zijn wij wederom eene natie geworden, indien wij onze eigene waarde zoo
weinig weten te gevoelen.
Wij zullen, om ons oordeel te staven, niets meer doen, dan de thema's opgeven, de teksten er naast plaatsen, en hier en daar de afleiding der eersten uit de laatsten aanwijzen.
Hoe de Christen zijn gansche leven tot een' bestendigen Godsdienst maken kan. Luk. I:57-80; de geboorte van Joannes.
De Godsdienst van Jezus de trouwste leidsman op de reize onzes aardschen levens. Luk. XXIV:13-35; de Emmausgangers.
Wat geeft den mensch waarde, of maakt zijne wezenlijke voortreffelij kheid uit? Luk. XIV:1-11; de vooraanzittingen.
De ware zielsgrootheid eens Christens. Luk. I:26-38; de boodschap des Engels aan Maria.
Dat Gods wil de zekerste weg tot ware gelukzaligheid zij. Matth. VII:15-23; de goede en kwade boom en elks vrucht.
Het beeld van een' Christen, die den Godsdienst tot de hoofdzaak van zijn gansche leven maakt. Luk. II:33-40; de Profetes Anna in den tempel.
De troostvolle waarheid: God is vader zijner schepselen. Matth. VI:24-34; aanziet de vogelen des hemels.
Hoe moet de Christen zijne tegenspoeden aanwenden, wanneer zij voor hem regt nuttig worden zullen? Joan. IV:47-54; de genezing van den zoon des hovelings.
De gewigtige en troostvolle leer van onze onsterfelijkheid. Luk. XXIV:13-35; de Emmausgangers.
De heilige gevoelens des Christens bij het aandenken